‘Seks, er hangt hier zoveel seks in de lucht.’
‘Ik voel anders niets hoor.’ Haar moeder zit fier op het zadel en kijkt naar een etalage vol hooggehakte schoenen.
‘Dat voel je ook niet, dat ruik je,’ de lach van haar vader schalt door de Sankt Peders Straede.
‘Mam kijk voor je, je fietst door rood.’
Dit is het laatste jaar dat ze met haar ouders op vakantie gaat, besluit Elvis. De eerste dagen in Denemarken verlopen probleemloos, ze varen op een bootje over een rivier, liggen languit aan de oever en verzinken in gedachtes waar niemand bij kan. Ze wandelen over kinderhoofdjes en bewonderen het avondrood. De rust van het land overheerst, de stilte kapselt in en beklijft tot de volgende wending, de trip naar Kopenhagen. De omschakeling naar het stadse leven is abrupt en lijkt op een vergissing, alsof de rust van de dagen ervoor een verzinsel is, een hersenspinsel, misschien zelfs niet heeft plaatsgevonden. Stilte kan veel oproepen, onverwachte gevoelens, angsten, vertwijfeling, eenzaamheid, Elvis mist haar vrienden. De gesprekken, het begrip, de wens om gehoord te worden groeit met de dag. Haar ouders zitten op een eiland, het is haar nooit eerder opgevallen maar ze varen langzaam weg, of misschien is zij het die afstand neemt.
Een auto trapt op zijn rem. Haar moeder roept iets in het Duits en gebaart, ze stopt voor een winkel. De enige paspop in de etalage geeft vorm aan een rode jurk, de stof valt sierlijk om de scherpe belijning.
‘Nu snap ik wat je bedoelt Bart. Alleen ruik ik het niet en voel ik het niet, ik zie het.’
De fiets wordt tegen het raam gezet en billen wiegen de drempel over. De vierkante brillenglazen van de verkoper schamen zich blijkbaar voor zijn wangen. Als twee schilderijlijsten houden ze de vleeslappen in bedwang, de twee Deense bergen willen uit het montuur stappen. De man loopt haar moeder tegemoet en duwt met beide handen zijn brillenpoten naar achteren. Alles is groot aan hem.
‘Een Deense Viking, wat een handen,’ haar vader zet zijn fiets op de standaard, ‘kijk, ze is gelukkig.’
De Viking voert haar mee naar de rode jurk. Haar moeder maakt huppeltjes op haar hakken en draait rondjes met haar slierten haar.
‘Jij niet hoor, als je straks het prijskaartje ziet.’
Elvis’ vader gromt en steekt de straat over naar een vinylzaak, wat wil hij toch jong lijken, altijd overdreven lyrisch doen over een elpee, veel geld neerleggen voor een beduimelde hoes met in de rechter bovenhoek een beschadiging door een losgetrokken prijsje, wat dan weer volgens hem doodzonde is omdat het guldenteken goud waard is. Constant verlangen naar die onbenulligheden. Ruiken aan een papieren platenhoes, de groeven met je vingertoppen voelen, met het borsteltje waarmee je het stof van de naald haalt over je vingertop strijken. Waar doen ze het voor? Waarom zou je verlangen naar iets dat er niet meer is?
Is het niet zinvoller te hunkeren naar iets wat binnen je bereik ligt? Een reis, een nieuwe elpee van muziek die je niet kent? Waar je blij van wordt in plaats van met weemoed te luisteren naar een verzonken tijd? Ouders laten zich vaak lamleggen door zelfmedelijden. Hoe vaak haar vader niet zit te janken tijdens het draaien van een elpee die telkens overslaat en dan ook nog eens uitroept: ‘hoor je het knallen van de zweep, helemaal grijs gedraaid.’
‘Baaaaaart, kijk nou toch!’ De man met de bril laat zijn winkel in de steek en neemt Elvis’ moeder mee naar de platenzaak aan de overkant. Haar vader neemt het montuur lachend over en zet de belachelijke bril van de Deen op, moeder draait pirouetjes. Zijn ogen bewonderen niet de jurk, maar zoeken het prijskaartje dat aan de binnenkant op de rug hangt. De Deen zet zijn kunstwerk weer op de neus, haar moeder giebelt het uit en kan de graaiende mannenhand maar moeilijk handelen. Nadat het prijskaartje is gevonden, ebt het gelach weg tot het geheel opgaat in de wolk boven de Sankt Peters Straede.
Langzaam steken haar ouders de straat weer over, binnensmonds ruziënd over de prijs. Als haar moeder naar Elvis’ mening vraagt, krijgt ze een eerlijk antwoord.
‘Hij staat je goed, je straalt.’
‘Dat is nou weer het verkeerde antwoord Elvis. Wanneer trekt je moeder nou zo’n jurk aan?’
‘Als ze zich lekker voelt en, zoals jij roept, er seks in de lucht hangt.’
Vertwijfeld graait hij naar zijn portemonnee, ‘wat weet jij daar nou van?’
Haar moeder is in lange tijd niet zo verrukt geweest, ze geeft haar een blik van verstandhouding. Eigenlijk geeft ze haar moeder zelden gelijk, waarom weet ze eigenlijk niet. De rode jurk glanst om haar lijf, ze trekt haar hakken uit en bewondert het satijn, de bandjes houden de decolleté in vorm. Hoe moet het zijn om ouder te worden en de bloei te zien sterven? Hoe is het als het strakke vel zich transformeert tot gebroken lijnen op ruwe huid? Komt daar misschien de verwondering voor de eigen jeugd vandaan, de herontdekking van iets tastbaars uit een tijd waarin beloftes nog werden ingewilligd? Houdt vinyl de geest jong, het lijf veerkrachtig?
Haar moeder draait haar rug naar Elvis en wijst naar de rits. Elvis trekt de sluiter naar beneden, een wit prijskaartje prijkt op haar rug.
‘Je weet dat het bedrag in kronen staat vermeld?’
‘Ja natuurlijk weet ik dat. Zelf heb ik nog nooit zoveel geld uitgegeven aan kleding. Het komt in de buurt van mijn eerste auto in de tijd dat ik student was. Een Seat Stella.’
‘Ach ja, die ken ik nog, kijk nou hoe jij erop vooruit bent gegaan. Nu kan je je eigen Jaguar berijden.’
Elvis houdt niet van seksistische opmerkingen, vooral niet uit de mond van haar ouders.
Met veel bravoure haalt haar vader de kaart door het apparaat. Het montuur verpakt de doos in zwart papier en doet er een strik omheen. De mannen geven elkaar een knik, haar vader geeft nog een extra klap op de schouder. Eigenlijk is het meer een dreun, het montuur daalt een eind van de neus.
‘Zo, jij je jurk, ik mijn elpee. Ik zat te twijfelen over een dubbelelpee van de Stones van driehonderd euro. Het is een bijzondere die ik zeker voor zo’n drieduizend kan verkopen, vooral omdat Charlie Watts ons is ontvallen.’
Haar moeder wil protesteren maar heeft natuurlijk geen recht van spreken, ‘wat bedoel je?’
‘De drummer van de Stones is toch overleden van de week? Deze elpee is al een bijzonder exemplaar door het rauwe vroege werk maar dit maakt hem nog specialer.’
‘Dit?’
‘Doe nou niet alsof je mij niet begrijpt. De dood is abstract, daar heb ik geen vals sentiment bij. Ik koop die elpee en zo verdien ik hopelijk de aankoop van jouw jurk weer terug.’
‘Idioot dat iemand zijn dood geld oplevert.’
‘Elvis, helemaal mee eens, maar kijk eens om je heen naar al die kunstenaars, Van Gogh, Brood, Hazes.’
‘Noem je Hazes een kunstenaar?’
Haar vader haalt diep adem en stapt op zijn fiets. ‘Op zijn manier was hij een kunstenaar maar het gaat om het principe, Elvis je begrijpt me wel, toch?’
Haar vader fietst naast haar en haalt diep adem, hij ruikt aan de lucht als een konijn, zijn neusvleugels maken een opwaartse beweging.
‘Ruik je het Elvis?’
Ze wil het niet horen, haar ouders zijn oversekste perverse mensen die zich overgeven aan de Deense lucht die inderdaad anders ruikt, daarin moet ze hem gelijk geven. Zoet en warm maar om daar nou lijfelijke verlangens aan te koppelen, hij stopt voor een kleine bakkerij.
‘Ruik je het? De geur van kaneelbroodjes, de oudste bakkerij van Kopenhagen sinds 1652.’
Hij trekt zijn longen vol suiker en slaat zich op de borst, zijn haar strijkt hij achter de oren, hij voelt aan zijn kin alsof hij zich scheert.
Haar moeder legt haar fiets dwars over het trottoir en kruipt bij haar vader weg, haar neus verdwijnt onder zijn oksel.
‘Ik ruik het lieve Bart, eindelijk ruik ik het. Er hangt liefde in de lucht.’
‘Ruik je het Elvis?’
Ja ze ruikt het, de geur van suiker en kaneel, zoet en onbedorven, zoals de geur van Jesse. Whisky en sigaretten, vermengd met de munt van zijn kauwgom. Misschien hebben haar ouders toch gelijk. Je kunt het ruiken. Verlangen.
Ze wil naar huis, heel snel terug naar haar vrienden en naar Jesse. Zijn spijkerjasje met het witte verfplekje op de rechterbovenhoek van zijn kraag. Daar wil ze naar toe. Ze snuift de suiker op en wil niets anders meer. Ze wil zoenen, in de regen, in de zon, in de wind, haar haren verstrengeld met die van hem.
Haar ouders komen met een zak kaneelbroodjes naar buiten, ze bijt in het broodje en proeft zijn huid. Ze ruikt aan de kaneel en voelt zijn adem. Als ze haar best doet, hoort ze zelfs zijn stem, zijn gefluister. Hij vertelt haar precies wat zij wil horen. Ze snuift haar longen vol, en bloost en mist het zilt in heimwee.
