Het is angstaanjagend, het komt dichterbij. Stefan denkt dat de dienstplicht terugkomt, dan moet hij strijden voor een volk waar hij toevallig deel vanuit maakt maar waar hij niet voor heeft gekozen. Liever was hij in een ander land geboren, een dunbevolkt eiland met weinig mensen en veel natuur, een land met duidelijke grenzen en afspraken zodat iedereen zich weet te gedragen om de vrede te bewaren. Als het toch zo ver komt en hij wordt opgeroepen dan moet hij vechten tegen soldaten die een andere taal spreken en hem vanachter aanvallen als hij in camouflagepak tussen het riet in een weiland ligt, op zijn hoede voor wat komen gaat. Een kogel zoeft door zijn achterhoofd naar voren en stopt net boven zijn linker oogkas. Het licht valt uit, bloed slingert over zijn wang en blijft steken op zijn kin.
‘Elvis, hoor je nou wat ik zeg?’
Een vis hangt op zijn kop, stevig onder de staart vastgepakt, alsof hij kan opleven en ontsnappen.
‘Een brasem, een rottige vis om te bereiden maar eenmaal aan de haak kan ik hem niet laten gaan.’
Wat een idioot is haar vader toch, hij zou zich nuttig kunnen maken, zich inzetten voor vluchtelingen en koken voor gezinnen die uitgehongerd zijn na een lange reis. Hij zou gesprekken met ze kunnen voeren, het trauma delen, de beelden die in het hoofd zijn opgeslagen samen opvangen, hij kan ze kleding geven en een bad, papieren regelen die ze nodig hebben om hier te kunnen verblijven. In plaats daarvan verdoet hij zijn tijd aan de waterkant om het leven van een vis te beëindigen.
Ze haat vissen, de structuur van de huid, de ogen die uitpuilen, de domme vissenmond.
‘Moet je eens voelen, een huid als schuurpapier. Het zal me wel wat tijd kosten om hem van alle botjes te ontdoen maar met olijven, venkel en citroengras ligt hij vanavond in ruste op je bord.’
Weer zo’n tijdverspilling, hij had beter broodjes kunnen smeren voor een paar gezinnen in nood.
‘Het is zielig om zo’n beest aan een haak uit zijn leefruim te trekken, weg van zijn familie en zijn veilige omgeving. Dat beest voelt opeens de kou van de lucht en een haak in zijn keel. Ik vind het moorddadig om zo’n beest te laten lijden.’
In de keuken wordt het van zijn vel ontdaan, haar vader draait zich om.
‘Daar merkt hij nauwelijks iets van, pijn ervaren is iets anders dan lijden. Mensen lijken nu eenmaal niet op vissen, we weten niet hoe het is om onder water te leven en te communiceren via geheime vissentaal. We kunnen ons niet in hun lijf inleven, laat staan een vissenbrein benaderen, wij zijn niet bij machte in hun huid te kruipen zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij een koe.’
‘Waarom eet je vlees als jij je het leed van een koe kunt inbeelden?’
Met een vispincet wordt er druk geopereerd, hij heeft zelfs zijn vissenbril op, een leesbril die hij alleen tijdens het fileren van vis opzet.
‘Dat heb ik niet gezegd, wel kan ik mij voorstellen hoe zo’n beest lekker in een kudde staat te grazen en geniet van de hap gras die hij doorslikt, uit boert en weer doorslikt. Stel je voor dat een mens daartoe in staat zou zijn, dat zou toch gauw een kilootje of tien op jaarbasis schelen. Nee, het is niet verkeerd om een koe te zijn.’
Veel te lang duurt dit onzinnige gesprek, in die tussentijd had hij vluchtelingen kunnen opvangen of kleding naar het verzamelpunt op school kunnen brengen.
‘Kunnen wij een Oekraïens gezin in huis opnemen?’
De pincet valt op de grond.
‘Hè Elvis, wat is dit nou weer voor onzin. Waar moeten we die mensen laten? Ik snap best dat deze oorlog allemaal heroïsche gevoelens oproept, maar we moeten wel realistisch blijven.’
‘Ze kunnen gemakkelijk op mijn kamer, ik slaap wel op de bank.’
Een gepuf en gestamp klinkt uit de keuken, het pincet valt voor een tweede keer op de grond terwijl hij zich omdraait.
‘Op jouw leeftijd wilde ik ook iedereen helpen, ik liep met spandoeken wanneer ik dacht de overheid er een dreun mee te geven. Ik had ook werkelijk het idee dat er naar mijn stem werd geluisterd, dat mijn mening er toe deed omdat iedereen dezelfde met mij deelde. Daar was ik van overtuigd. Ik liep mee in demonstraties van Amnesty en ik voelde mij daar bijzonder goed bij. Ik snap dat je wilt helpen.’
‘Het kan ons ook overkomen.’
‘Nee hoor, als we gaan is het door een chemische aanval. Als we verlost worden van ons menselijk lijden, dan zal dat in een laatste adem zijn en gaan we allemaal tegelijk. Ik vind het een troostende gedachte, geen onderscheid, geen verraad, geen onnodig verzet maar een totale overgave.’
‘Denk jij dat de dienstplicht terugkomt?’
‘Nee, mocht het leger moeten worden uitgebreid dan gaan daar jaren overheen, ze gaan toch geen scholieren met een geweer en een handgranaat op pad sturen? Bovendien valt er op de grond geen oorlog te voeren, een nucleaire aanval is definitief.’
Ze is enigszins gerustgesteld, de vis ligt zonder zijn vel op een plank, veel van zijn graten liggen op een bordje ernaast. Het slachtoffer van een visvangst door een man die zich had kunnen inzetten in deze tijden van oorlog.
‘Ik maak er vissoep van, een handvol garnalen, wat witvis, een bouillon, we maken er een feestje van.’
Dode vissen in een soepkom kunnen geen feestje bouwen. De mensen in de straten van Boetsja waren misschien op weg naar een verjaardag voordat ze werden vermoord, ook in een oorlog gaat de jaartelling door. En net voor de hoek van de straat waar die ene fietser wil afslaan komt er een colonne voorbij. De fietser denkt nog, ‘daar komen de Russen.’ Hij snelt de hoek om, hoort een schot en valt om. Hij voelt dat het voorbij is en wil zijn hoofd voorzichtig omdraaien om nog een keer de lucht te zien maar krijgt een tweede kogel.
‘Wat ben je toch afwezig de laatste tijd Elvis, hoor je nou wat ik zeg? Als je wilt kan ik weleens voor een paar vluchtelingen koken. Niet dat ze iets tekort komen hier, daar is Nederland een kei in. Voordat we het weten barst het land uit zijn jasje en wonen we me z’n achttien miljoenen in een land dat steeds meer zijn eigen groen opeet.
De natuur, de beschermde gebieden komen dan in een zeer bedreigende situatie terecht omdat we zo nodig moeten bouwen.’
Elvis stapt op de fiets, op weg naar Stefan. Eigenlijk is het overal oorlog, tussen buren en dieren, de bladeren van de bomen in gevecht met de wind, het is niet anders geweest. Ze zal ermee moeten leven, met de dreiging en de angst, en de aanvaarding dat het altijd zo is geweest. Oorlogen en rampen moeten nu eenmaal de aarde in evenwicht houden.
Langs het pad volgt ze de bocht naar rechts en maakt een omweg naar het Kanaal. Ze legt haar fiets in het gras en tuurt in het water. Daar gaan ze, de vissen in vrijheid, ze zwemmen achter elkaar aan en maken soms een rondje. Een eigen wereld onder water. Ze kijken omhoog, de vissenogen zijn doods, alsof ze weten wat hen te wachten staat.
Als ze haar fiets oppakt, komt er net een man aan met een krukje in zijn hand, de hengel onder de arm gestoken.
Ze mag dan een hekel hebben aan vissen maar dit gaat haar te ver, massamoord onder water.
‘Geen vis te bekennen hier.’
De man zet zijn belachelijke hoedje af, het veertje is natuurlijk ook weer van een dood dier.
‘Vorige week was het anders helemaal vol hier.’
‘Nu niet meer, er is een bacterie gevonden, u moet echt afstand houden, het hele kanaal is verziekt.’
‘Ik wil dat graag met mijn eigen ogen zien als je het niet erg vindt.’
De man loopt richting het kanaal.
‘U moet nu echt blijven staan en geen stap meer verzetten, volgt u het nieuws niet?’
Vertwijfeld loopt de man naar zijn auto, hij draait zich om.
‘Wat doe jij hier dan eigenlijk?’
‘Redden wat er te redden valt meneer, het is nooit te laat.’
De man rijdt aarzelend weg, ze loopt terug en kijkt nog even het water in. Drie vissen kijken haar aan, de bolle ogen glimmen, ze draaien een pirouette op hun vin van goud en openen hun mondje, ze zingen in een onbegrijpelijke taal. Alle vogels fluiten mee, er komt zelfs een eekhoorn voorbij gesneld. De vissen gooien hun lijfje even boven water en klapperen met hun vin. Elvis deint mee op het gespartel boven water. Het zijn eigenaardige beesten, ze begrijpt ze wel. Ze happen naar lucht en willen leven, iemand moet ze zien, iemand moet ze redden, iemand moet deze moorddadigheid stoppen. Ze leest de vissenogen en begrijpt de taal, de monden vormen een rondje, Elvis bukt naar voren en legt haar oor op het water. Het is een wonder, ze hoort het goed; ‘Red ons Elvis, je bent een held.’
