Oorlog in een soepkom

Het is angstaanjagend, het komt dichterbij. Stefan denkt dat de dienstplicht terugkomt, dan moet hij strijden voor een volk waar hij toevallig deel vanuit maakt maar waar hij niet voor heeft gekozen. Liever was hij in een ander land geboren, een dunbevolkt eiland met weinig mensen en veel natuur, een land met duidelijke grenzen en afspraken zodat iedereen zich weet te gedragen om de vrede te bewaren. Als het toch zo ver komt en hij wordt opgeroepen dan moet hij vechten tegen soldaten die een andere taal spreken en hem vanachter aanvallen als hij in camouflagepak tussen het riet in een weiland ligt, op zijn hoede voor wat komen gaat. Een kogel zoeft door zijn achterhoofd naar voren en stopt net boven zijn linker oogkas. Het licht valt uit, bloed slingert over zijn wang en blijft steken op zijn kin.
‘Elvis, hoor je nou wat ik zeg?’
Een vis hangt op zijn kop, stevig onder de staart vastgepakt, alsof hij kan opleven en ontsnappen.
‘Een brasem, een rottige vis om te bereiden maar eenmaal aan de haak kan ik hem niet laten gaan.’
Wat een idioot is haar vader toch, hij zou zich nuttig kunnen maken, zich inzetten voor vluchtelingen en koken voor gezinnen die uitgehongerd zijn na een lange reis. Hij zou gesprekken met ze kunnen voeren, het trauma delen, de beelden die in het hoofd zijn opgeslagen samen opvangen, hij kan ze kleding geven en een bad, papieren regelen die ze nodig hebben om hier te kunnen verblijven. In plaats daarvan verdoet hij zijn tijd aan de waterkant om het leven van een vis te beëindigen.
Ze haat vissen, de structuur van de huid, de ogen die uitpuilen, de domme vissenmond.
‘Moet je eens voelen, een huid als schuurpapier. Het zal me wel wat tijd kosten om hem van alle botjes te ontdoen maar met olijven, venkel en citroengras ligt hij vanavond in ruste op je bord.’
Weer zo’n tijdverspilling, hij had beter broodjes kunnen smeren voor een paar gezinnen in nood.
‘Het is zielig om zo’n beest aan een haak uit zijn leefruim te trekken, weg van zijn familie en zijn veilige omgeving. Dat beest voelt opeens de kou van de lucht en een haak in zijn keel. Ik vind het moorddadig om zo’n beest te laten lijden.’
In de keuken wordt het van zijn vel ontdaan, haar vader draait zich om.
‘Daar merkt hij nauwelijks iets van, pijn ervaren is iets anders dan lijden. Mensen lijken nu eenmaal niet op vissen, we weten niet hoe het is om onder water te leven en te communiceren via geheime vissentaal. We kunnen ons niet in hun lijf inleven, laat staan een vissenbrein benaderen, wij zijn niet bij machte in hun huid te kruipen zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij een koe.’
‘Waarom eet je vlees als jij je het leed van een koe kunt inbeelden?’
Met een vispincet wordt er druk geopereerd, hij heeft zelfs zijn vissenbril op, een leesbril die hij alleen tijdens het fileren van vis opzet.
‘Dat heb ik niet gezegd, wel kan ik mij voorstellen hoe zo’n beest lekker in een kudde staat te grazen en geniet van de hap gras die hij doorslikt, uit boert en weer doorslikt. Stel je voor dat een mens daartoe in staat zou zijn, dat zou toch gauw een kilootje of tien op jaarbasis schelen. Nee, het is niet verkeerd om een koe te zijn.’
Veel te lang duurt dit onzinnige gesprek, in die tussentijd had hij vluchtelingen kunnen opvangen of kleding naar het verzamelpunt op school kunnen brengen.
‘Kunnen wij een Oekraïens gezin in huis opnemen?’
De pincet valt op de grond.
‘Hè Elvis, wat is dit nou weer voor onzin. Waar moeten we die mensen laten? Ik snap best dat deze oorlog allemaal heroïsche gevoelens oproept, maar we moeten wel realistisch blijven.’
‘Ze kunnen gemakkelijk op mijn kamer, ik slaap wel op de bank.’
Een gepuf en gestamp klinkt uit de keuken, het pincet valt voor een tweede keer op de grond terwijl hij zich omdraait.
‘Op jouw leeftijd wilde ik ook iedereen helpen, ik liep met spandoeken wanneer ik dacht de overheid er een dreun mee te geven. Ik had ook werkelijk het idee dat er naar mijn stem werd geluisterd, dat mijn mening er toe deed omdat iedereen dezelfde met mij deelde. Daar was ik van overtuigd. Ik liep mee in demonstraties van Amnesty en ik voelde mij daar bijzonder goed bij. Ik snap dat je wilt helpen.’
‘Het kan ons ook overkomen.’
‘Nee hoor, als we gaan is het door een chemische aanval. Als we verlost worden van ons menselijk lijden, dan zal dat in een laatste adem zijn en gaan we allemaal tegelijk. Ik vind het een troostende gedachte, geen onderscheid, geen verraad, geen onnodig verzet maar een totale overgave.’
‘Denk jij dat de dienstplicht terugkomt?’
‘Nee, mocht het leger moeten worden uitgebreid dan gaan daar jaren overheen, ze gaan toch geen scholieren met een geweer en een handgranaat op pad sturen? Bovendien valt er op de grond geen oorlog te voeren, een nucleaire aanval is definitief.’

Ze is enigszins gerustgesteld, de vis ligt zonder zijn vel op een plank, veel van zijn graten liggen op een bordje ernaast. Het slachtoffer van een visvangst door een man die zich had kunnen inzetten in deze tijden van oorlog.
‘Ik maak er vissoep van, een handvol garnalen, wat witvis, een bouillon, we maken er een feestje van.’
Dode vissen in een soepkom kunnen geen feestje bouwen. De mensen in de straten van Boetsja waren misschien op weg naar een verjaardag voordat ze werden vermoord, ook in een oorlog gaat de jaartelling door. En net voor de hoek van de straat waar die ene fietser wil afslaan komt er een colonne voorbij. De fietser denkt nog, ‘daar komen de Russen.’ Hij snelt de hoek om, hoort een schot en valt om. Hij voelt dat het voorbij is en wil zijn hoofd voorzichtig omdraaien om nog een keer de lucht te zien maar krijgt een tweede kogel.
‘Wat ben je toch afwezig de laatste tijd Elvis, hoor je nou wat ik zeg? Als je wilt kan ik weleens voor een paar vluchtelingen koken. Niet dat ze iets tekort komen hier, daar is Nederland een kei in. Voordat we het weten barst het land uit zijn jasje en wonen we me z’n achttien miljoenen in een land dat steeds meer zijn eigen groen opeet.
De natuur, de beschermde gebieden komen dan in een zeer bedreigende situatie terecht omdat we zo nodig moeten bouwen.’
Elvis stapt op de fiets, op weg naar Stefan. Eigenlijk is het overal oorlog, tussen buren en dieren, de bladeren van de bomen in gevecht met de wind, het is niet anders geweest. Ze zal ermee moeten leven, met de dreiging en de angst, en de aanvaarding dat het altijd zo is geweest. Oorlogen en rampen moeten nu eenmaal de aarde in evenwicht houden.
Langs het pad volgt ze de bocht naar rechts en maakt een omweg naar het Kanaal. Ze legt haar fiets in het gras en tuurt in het water. Daar gaan ze, de vissen in vrijheid, ze zwemmen achter elkaar aan en maken soms een rondje. Een eigen wereld onder water. Ze kijken omhoog, de vissenogen zijn doods, alsof ze weten wat hen te wachten staat.
Als ze haar fiets oppakt, komt er net een man aan met een krukje in zijn hand, de hengel onder de arm gestoken.
Ze mag dan een hekel hebben aan vissen maar dit gaat haar te ver, massamoord onder water.
‘Geen vis te bekennen hier.’
De man zet zijn belachelijke hoedje af, het veertje is natuurlijk ook weer van een dood dier.
‘Vorige week was het anders helemaal vol hier.’
‘Nu niet meer, er is een bacterie gevonden, u moet echt afstand houden, het hele kanaal is verziekt.’
‘Ik wil dat graag met mijn eigen ogen zien als je het niet erg vindt.’
De man loopt richting het kanaal.
‘U moet nu echt blijven staan en geen stap meer verzetten, volgt u het nieuws niet?’
Vertwijfeld loopt de man naar zijn auto, hij draait zich om.
‘Wat doe jij hier dan eigenlijk?’
‘Redden wat er te redden valt meneer, het is nooit te laat.’
De man rijdt aarzelend weg, ze loopt terug en kijkt nog even het water in. Drie vissen kijken haar aan, de bolle ogen glimmen, ze draaien een pirouette op hun vin van goud en openen hun mondje, ze zingen in een onbegrijpelijke taal. Alle vogels fluiten mee, er komt zelfs een eekhoorn voorbij gesneld. De vissen gooien hun lijfje even boven water en klapperen met hun vin. Elvis deint mee op het gespartel boven water. Het zijn eigenaardige beesten, ze begrijpt ze wel. Ze happen naar lucht en willen leven, iemand moet ze zien, iemand moet ze redden, iemand moet deze moorddadigheid stoppen. Ze leest de vissenogen en begrijpt de taal, de monden vormen een rondje, Elvis bukt naar voren en legt haar oor op het water. Het is een wonder, ze hoort het goed; ‘Red ons Elvis, je bent een held.’

Foto door cottonbro op Pexels.com


Verlokking van de jungle

Stegemans kijkt voor zich uit, zijn hand gaat over zijn hals. De stoppels voelen als prikkeldraad, hij denkt vast hoe het is om aan de strop te hangen, bewusteloos te raken en na zo’n acht minuten morsdood te zijn. Ze kijkt hem na als de bel gaat en ze het lokaal uitloopt. Hij staart uit het raam, zijn rug rouwt.
Sem hapt in zijn broodje, de mayonaise kleeft zich vast aan zijn mond, ‘tegenwoordig kan je niets meer zeggen als man.’
‘Stegemans moet oppassen, het is gewoon een viezerik,’ Sanne nipt van haar cola, ‘Elvis, wat vind jij er nou van? Hij kijkt jou ook altijd aan met zo’n blik.’
‘Hoe moet die man anders kijken als de helft van zijn klas in naveltruitjes zit? Sorry hoor, jullie lokken het zelf uit.’
‘Dus wij spelen nu opeens de hoer, Sem?’
‘Nee Elvis, natuurlijk niet.’
‘Nee, wij zijn prostituees waar niet voor wordt betaald. Jullie zijn allemaal hetzelfde, de hele dag lopen gluren en ’s avonds in bed lekker tegen je kussen aan schuren.’
Sem kijkt even op, ‘nou sorry hoor Daan, jij bent wel de allerlaatste.’
‘Dus je fantaseert wel?’
Elvis pakt haar tas, ‘kom Daan, ik ga naar huis.’

Haar moeder hangt in de pauwstoel, haar benen bungelen over de leuning. Met haar ogen gesloten luistert ze naar nerveuze klanken, alsof de saxofonist niet zeker weet welke toon aan te slaan. Die pianist lijkt ook dwalende, jazz lijkt een zoektocht te zijn.
‘Hee Elvis, daar ben je!’ Met een sprong ploft haar vader op de bank.
‘Sinds wanneer drink jij thee?’
‘Dat doe ik niet, dat is de pot van jouw moeder, kijk eens hoe lekker ontspannen ze is.’
Ze snurkt zachtjes, een speekselsliertje druipt over haar wang. Mensen die om vier uur ’s middags in slaap vallen worden snel oud. In die verspilde tijd kan haar moeder zoveel andere dingen doen.
‘Ik heb haar slaapthee gegeven, dan ontspant ze lekker, ze heeft een drukke dag gehad en behoefte aan rust.’
‘Ik zou ook behoefte hebben aan rust als ik hier de hele tijd naar moet luisteren.’
‘Elvis dit is jazz, straks laat ik je iets horen van de heerlijke Ella Fitzgerald.’
‘Dat mag je niet zeggen.’
‘Wat niet?’
‘Heerlijke Ella Huppelepup.’
‘Elvis, zo voed ik je niet op, ik ga hier niet in mee.’
‘Het is seksueel overschrijdend gedrag.’
‘Wat een onzin, al die vrouwen zitten opeens te janken en weten van niets. De vrouw is de grote verleidster maar speelt de vermoorde onschuld. Weet jij hoe vrouwen over mannen praten? Ik ving ooit eens een gesprek op tijdens een feestje. Alle delen van het mannelijk lijf werden uitvoerig besproken, de vunzigheid droop ervan af. Onderschat vrouwen niet. Natuurlijk mag je niet aan een vrouw zitten als ze daar niet om vraagt maar ze hoeft zich niet aangerand te voelen als ze een schouderklopje krijgt. Onze samenleving is aan het vertrutten en voordat we het weten zitten we opgesloten in een maatschappij waar de doodstraf volgt na het uitwisselen van een zwoele blik.’
Hij slurpt uit zijn lege mok, ‘als ik wil zeggen dat Brigitte Bardot vroeger een bloedmooie seksbom was, dan mag ik die woorden gebruiken om mijn gevoel uit te drukken. Dat de stoeipoes niet lekker is opgedroogd, mag ik ook zeggen. We leven in een democratie. Seksueel overschrijdend gedrag, laat me niet lachen.’
‘Sanne gaat Stegemans aanklagen.’
De mok wordt gevuld met koffie, ‘Sanne, dat meisje dat hier ooit eens aan tafel zat in die korte rok?’
‘Waarom weet jij dat nog?’
‘Omdat ze nog net niet in d’r blote kont haar tanden zette in mijn gebraden citroenkip, ik vond namelijk dat ze het beest onwaardig was. En Stegemans, is dat die docent maatschappijwetenschappen?’
‘Klopt.’
‘Wat heeft die man misdaan dan?’
‘Hij zei dat ze een erg strakke broek aanhad.’
Haar vader hapt in een gevulde koek.
‘Ze kon er nauwelijks in lopen en probeerde hem dicht te ritsen terwijl ze de klas inliep.’
‘Dat is dus een constatering Elvis, kom op zeg, dat verschil zie jezelf toch ook wel? Die meid is erop uit om hem onderuit te halen, het zou me niets verbazen als ze onvoldoende stond voor zijn vak.’
Hij blaast de kruimels op de grond.
‘Ze staat een vier.’
‘Dat bedoel ik nou. Zo’n streek kan ook mij worden geleverd, daarom voel ik sympathie voor deze man. Begrijp me niet verkeerd, er zijn mannen die misbruik maken van hun status maar vrouwen doen dit net zo goed. De invloed van macht op het gedrag kun je niet veranderen Elvis, dan moeten we opnieuw geschapen worden en een chip in ons brein krijgen die ons herprogrammeert. Ik neem het toch even op voor mijn volk, de mannen die van niets weten en worden misleid of door de heersende opinie ten val worden gebracht. Nogmaals, mannen die niet deugen mogen van mij een plek tegen de muur krijgen. De eerste die aan jou komt is nog niet jarig, die wurg ik met mijn eigen handen.’
Haar moeder strompelt uit haar stoel.
‘Wat is hier nou aan de hand?’
‘Niets Els, ik schets alleen een denkbeeldige situatie.’
Behoedzaam neemt haar moeder plaats op de bank, ‘o gelukkig, mannen zijn schoften hoor. Die hebben iets tussen de benen hangen dat vaak een eigen leven leidt. Kerels sissen, roepen, fluiten, lopen je achterna, gaan naast je zitten op de lege barkruk of in de trein wijdbeens tegenover je, ze stalken je na een afwijzing en laten hun hand net iets te lang op schouder of knie rusten. Het zijn seksmaniakken, de hele dag door denken ze aan niets anders, beesten zijn het, opgejaagd wild, ze zouden allemaal in therapie of op yoga moeten om het dier in zichzelf te temmen.’
Ze knijpt haar vader in de wang.
‘Bart, dat kan je niet ontkennen toch?,’ ze draait een kwartslag en streelt met haar voet zijn gezicht.
‘Dit bedoel ik nou Elvis, het mes snijdt aan twee kanten.’
Elvis loopt de trap op. Haar vader maakt een grommend geluid, haar moeder kirt. Ook haar ouders zijn dieren, ze wil het gewapper van de vleugels niet horen. Dieren eten elkaar op, het is een overleving.
Ze doet haar oortjes in. Ouders moeten seksloos zijn, als een dove kwartel en een blinde vink overleven in de jungle die hen niet past. Alle andere dieren die zich als ouders misdragen en zich in de natuur laten gaan, zich ongegeneerd overgeven aan de verlokking van de jungle en hun kind blootstellen aan oerwoudgeluiden, zouden aangeklaagd moeten worden voor seksueel overschrijdend gedrag. Niemand heeft haar die kant van de jungle laten zien, geen mens vertelt haar hoe de vogel uit de bek van de leeuw kan blijven, want het is uiteindelijk de vogel die vaart maakt en de leeuw in zijn brullende leegte achterlaat.



Foto door Alexas Fotos op Pexels.com

Mijn aardse Elvis

Wat wil het hoofd van haar? Els baant zich een weg door het stof, ze moet gedachtes archiveren, de boel op orde krijgen. Haar stoel wiebelt heen en weer, de pompoen van haar pantoffel zijgt mee.
‘Mam, houd er eens mee op. Is het niet jouw yogadag?’
Wat een brutaliteit om haar weg te zetten als onstabiel schepsel. Bart gniffelt, hoe kan het ook anders, die twee zijn bondgenoten. Sinds de geboorte van Elvis lijken de armen van Bart van fluweel, Elvis vindt zelden rust in die van haar moeder. Het ligt aan haar, ze heeft moeite met ontwapenen, het bemoeilijkt de weg naar verzoening. Na een strijd van woorden volgt een zwijgen waar zoveel meer wordt gezegd. Zij moet als opperhoofd de wijste zijn en met een levensles haar dochter van wijsheid voorzien.
Het is een beproeving om telkens tegen de koppigheid van Elvis aan te lopen, ze zou beter moeten weten en een stapje terug kunnen doen maar ze bespringt de vulkaan waar lava zich een wig tussen beiden vormt.
‘Els, ze heeft wel een beetje gelijk, het is geen slecht idee om een yogalesje te pakken.’

Af en toe beloopt ze het afgelegen pad om ergens weer op die driesprong uit te komen. Haar band met Bart is sterk, hij begrijpt haar met een blik, een wederzijds verlangen als verbinding van jaren maar Elvis boort een nog diepere laag van hem aan. Zij hoort aan zijn loopje hoe de stemming is, een snelle tred op sokken verbeeldt de lichtheid van zijn bestaan. Els pakt hem dan van achteren bij de schouder om de fanfare binnen te halen terwijl Elvis verstilt tijdens deze voorbode van naderend onheil. Ze leest haar vader beter, ze vertaalt een soms onleesbaar schrift. Els leest liever niet alles, ze wil nog iets te raden hebben, zich laten verrassen.
Het is een onbeschrijflijk proces van liefde, het groeit en neemt af, keert terug en neemt zo nu en dan revanche.
‘Mag ik misschien met mijn voet wiebelen of wonen we een begrafenis bij? Moet jij eens kijken hoeveel mensen er hun voet bewegen tijdens een uitvaart. Ik heb daar weleens op gelet, niemand zit er stil.’
‘Niemand is hier dood mam, iedereen is springlevend, maar jij wiebelt zo hard dat ik er helemaal gek van word.’
‘Dan ga je toch ergens anders zitten?’
Straks gaan ze weer beiden tegen haar in, dat wil ze voorkomen. Het verlamt haar, ze kan het niet ontduiken, ze moet het aanvaarden. De band tussen die twee is onwrikbaar, daar wil ze niet tussenkomen. Ze heeft veel geprobeerd om Elvis binnen te laten, de ramen open gegooid, de deur uit zijn sponning gelaten. Elvis stapt over de drempel, kan haar spontaan omhelzen en haar beurs kussen maar ze neemt nooit lekker plaats. Ze lijkt te twijfelen en wordt al snel ongedurig. “Jouw onrust springt op haar over,” zegt Bart weleens. Het voelt als een falen als je dochter niet bij jou aanklopt maar een deur verder aanbelt.
De tijd moet opgepakt worden, het is misdadig haar kind zo snel volwassen te zien worden, Elvis heeft gedachtes die haar tot nadenken zetten. Het zou andersom moeten zijn, zij zou haar dochter naar een hogere zetel moeten tillen om van daaruit overzicht te houden op wat er in de wereld gebeurt. Het leven valt nauwelijks bij te benen, alles scheert langs haar heen, ze kan het niet pakken, ze houdt het niet vast, is ze net aan een nieuwe telefoon gewend, een maatschappelijke opvatting, een ander idee, staat de omwenteling alweer voor de deur. Laat het stoppen, de haast, het gewin, de massa.
Hier in huis moet ze klaar staan met een mening. Mag ze ook eens ergens niet over nadenken? Bart is een lopende tweet. Hij twittert over al zijn ongenoegens en deelt zijn vreugde met onbekenden. Het is zonde van de tijd, hij had een wijngaard kunnen aanleggen, het dak is ook aan vernieuwing toe, wie zit er op zijn mening te wachten?
Elvis trekt haar jas aan.
‘Je hebt gelijk Elvis, ik voel me onrustig. Het is het weer, de wind die me van slag brengt. Die hele klimaatverandering ontwricht niet alleen de wereld maar ik voel me er ook door belazerd. Hadden we niet eerder op de rem kunnen trappen? De mensheid gaat in vlammen op omdat wij alles willen beheersen, we zijn pedante wezens die deze aarde niet verdienen.’
Els schopt haar pantoffel uit. ‘Wat een misvatting. Mocht er ander leven zijn in onze kosmos, kom ons dan alsjeblieft halen. Alles beter dan verdrinken in de Noordzee.’
‘Jij mag alleen instappen hoor, in zo’n schotel. Ik blijf liever op aarde.’
Bart trekt zijn sneakers aan.
‘Zo’n vaart loopt het niet hoor schatje, ik zou wel over een jaar of vijftien zo’n rubberbootje aanschaffen.’
‘Ik meen het Bart.’
Ze pakt haar yogamat.
‘Door jullie staat mijn hoofd op springen.’
Barts sneakers ogen bleek.
‘Hebben wij het weer gedaan.’


‘Is het niet eenzaam, op die mat alleen thuis?’ Elvis geeft haar een kus.
Wat wordt ze mooi, de laatste weken lijken de meisjesachtige trekken over te gaan in die van een vrouw, het gaat zo snel.
‘Dat is nou het mooie aan yoga Elvis, tijdens meditatie open je je hart en kom je in verbinding met je omgeving.
‘Niets voor mij, het klinkt als de koekoek van een klok.’
Ook Bart geeft haar een kus, een ferme op haar mond. Zijn baardje schuurt over haar kin, haar onbehouwen aardse man.
Behoedzaam legt ze haar matje neer, de deur valt in het slot. Ze sluit haar ogen en laat de spanning uit haar lijf vloeien. In haar ademhaling komt ze tot rust, haar buik gaat zachtjes op en neer. Een lichtgroene hemel openbaart zich, bloemstengels trekken haar uit een moeras, zo rustig is het nooit geweest. Een diffuus licht daalt op haar neer. Een kopje met twee oortjes komt boven de zilvermatte schotel uit, een vinger wenkt haar. Zonder twijfel stapt ze over en kijkt nog even naar beneden als de schotel opstijgt. Het voetbalveld ligt er verlaten bij zo in de regen, daar fietst Elvis.
Els wenkt haar, nu kan ze nog mee. Elvis schudt haar hoofd, ze leest.
‘Het is goed zo mam, ik red me, maar kom je wel weer snel naar huis?’


Hoe broos het leven is

Het is een dag zoals andere, als ze het loopje van de bladeren volgt en de wind gelooft op zijn ruisen, vermoedt ze dat het een dag wordt die niet opvalt, een die haar met rust laat, haar laat varen op het vertrouwen. Er is geen verjaardag, geen feest, misschien overlijdt er iemand ver van haar vandaan en is er verdriet van een ander. Vandaag op school lijkt alles te verlopen zoals altijd. Toch is er altijd wel een luikje dat plots openwaait, met nieuws dat zich moet openbaren.
Directeur Poelsma marcheert binnen, haar pumps zijn niet voor deze tred gemaakt, ze houdt zich nog maar net staande aan het bureau van Bloemingh. De papieren onder haar arm maken indruk, enkele zinnen krijgen een rode onderlijn. Ze mompelt wat, de docent slaat haar hand voor haar mond en vindt steun op haar stoel, de directeur richt zich tot de klas.
‘Jeroen Postberg, jullie wel bekend, is met spoed opgenomen in het ziekenhuis, hij is aangereden door een vrachtwagen. Over zijn situatie kan ik helaas niets zeggen. Wat ik alleen wel weet is dat het hoogstwaarschijnlijk een ongevalletje dode hoek is. Daarom heb ik met alle docenten overlegd om de les zoals hij nu wordt gegeven te staken en aandacht te besteden aan dit dodelijk wapen. Het is niet de eerste keer dat een van onze leerlingen ons is ontvallen na een incident met een dergelijke spiegel.
‘Is Jeroen dood dan?’ Joris wipt op zijn stoel.
‘Hij is niet dood, hij leeft. Nogmaals, over zijn situatie tast ik nog volledig in het duister.’
Ze kijkt onderzoekend de klas in en zet haar zonnebril af, ‘juist ja.’
Jeroen, de jongen met de krullen, zou hij op zijn skateboard zijn geweest? De jongen met de tattoo had waarschijnlijk zijn oortjes in. De jongen met de geruite shirts. Waarom waarschuwde niemand hem? De jongen met de zwartgelakte pinknagels.
Al gauw verschijnt er een filmpje op internet, Jeroen op zijn skateboard zonder oortjes in maar lachend aan de telefoon zwevend over het kruispunt richting de Van Traalaan. Hij ziet het niet, waarom waarschuwt niemand hem voor het naderend onheil? Een vrachtauto slaat af, Jeroen roetsjt de bocht om.
‘De lach zit in jou’, een clown wijst met zijn witte handschoen naar een tekstballon in de vorm van een rode neus, ‘Gebroeders Baan, feestartikelen voor een lach met een traan,’ de vrachtauto verdwijnt uit zicht, mensen snellen toe. Een vrouw bedekt hem met haar jas, op dat moment stopt het filmpje.
‘Wat betekent dit nou?’
Elise bekijkt het filmpje nog eens voor het geval zij iets over het hoofd ziet, een teken, een verlossend antwoord, een verwijzing. Bloemingh haalt het groepje uit elkaar.
‘We moeten afwachten, meer kunnen we niet doen. Zoals directeur Poelsma mij heeft verzocht, zal ik uitleg geven over de dode hoek bij een vrachtwagen.’
Haar docent laat een filmpje zien. Een vrachtwagenchauffeur stuurt met zijn linkerhand, terwijl zijn rechter een frikandel naar zijn mond brengt. Zijn bierbuik hobbelt onder het stuur, om de paar kilometer zwaait hij naar een collega. Elvis heeft nooit geweten dat er zoveel vrachtwagens op de weg zijn. Hij stapt uit en belt.
‘Kijk, hij gebruikt zijn verstand door netjes uit te stappen. Dat is les een, houd je telefoon in je broekzak als je onderdeel uitmaakt van het verkeer.’
Bloemingh hapt in haar appel. Haar ogen glunderen alsof ze naar een romantische speelfilm kijkt. Zou ze op die chauffeur vallen? De man staat nog steeds te bellen en brengt plots zijn hand naar de achterkant van zijn broek. Zijn bierbuik gaat op en neer als hij zich uit de voeten maakt. Met een ruk trekt hij de wc-deur open en snelt naar binnen. Niet veel later rijdt hij weer over de wegen, zijn linkerhand aan het stuur, zijn rechterhand graait in een zak pinda’s.
De wc-deur waar het wemelt van de bacteriën is de man even vergeten, hij likt het zout van zijn vingers. Tijdens vakanties verbiedt haar vader gebruik te maken van openbare wc’s, waardoor er een spoor urine langs de autoroute du Soleil naar haar huis leidt.
‘Eindelijk, we komen bij het bewuste fragment aan.’
Het klokhuis wordt naar binnen gepropt, ‘let op de vrouw op de fiets.’
De camera zoemt in op een blauwe jas.
‘Kijk, ze komt vast van de markt, haar mand voorop zit volgeladen met fruit. Dat maakt het nog treuriger, wij weten dat ze zo wordt geschept door de vrachtwagen.’
‘Natuurlijk weet zij dat ook, deze situatie is toch nagespeeld?’
‘Jos, ga alsjeblieft even mee in het moment, in de fantasie en de gedachte dat dit ons allemaal kan overkomen. De les die we hieruit trekken is: blijf alert. En dat lukt niet met een telefoon in de hand, fruit in de mand, intussen bedenken hoeveel appeltaarten daarvan gebakken gaan worden of oortjes in die je afsluiten van omgevingsgeluiden die je behoeden voor een groot onheil.’
‘En met een hand aan het stuur rijden terwijl je een frikandel weg kaant, mag wel?’
‘Nee Elvis, dat mag ook niet, we hebben hier te maken met een regisseur die een stereotype neerzet. Laten we de invulling van zijn dagbesteding even achterwege laten en ons concentreren op de fatale verkeershandeling.’
De vrouw fietst rechtdoor, de chauffeur kijkt in zijn rechterspiegel en slaat rechtsaf. De achterste banden verpletteren een tros bananen, appels rollen over de weg, de vrouw ligt bewegingloos onder haar stuur. Het fruit verspreidt zich verder over de weg, als een mislukt stilleven. Langzaam draait de camera weg.
‘Kijk, hoe broos het leven is. Deze vrouw wordt in een klap uit het leven getild, op haar tafel staat vanavond geen verse appelmoes.’
Iedereen is er stil van. De vrachtwagenchauffeur rijdt gewoon door, het schlagerfestival op de radio overstemt de val, even voelt hij een porretje aan de zijkant van zijn truck maar hij vermoedt dat het de wind is.
‘Ondanks alle camera’s en spiegels kunnen we ongelukken als deze niet ontlopen, een dode hoek is onvermijdbaar.’
Poelsma komt binnen, haar pumps strijden voort, ‘ik heb net met Jeroens ouders gesproken, de situatie is kritiek. Alsjeblieft jongens, kijk uit als je straks weer op de fietst stapt. Er zijn mensen die thuis op je wachten, een heel leven hebben jullie in het vooruitzicht. Wij zijn niet onsterfelijk, een draai aan een stuur, een vlaag van een wind, een liedje op je oren, het kan bepalend zijn.’
Ze trekt haar schoenen uit en verlaat de klas op blote voeten.
‘Kijk, wat een symbolisch gebaar. We zijn allemaal tere schepsels. Neem afscheid als je ’s ochtends de deur uitvliegt, zelfs na een ruzie met je ouders, hoe moeilijk het soms is je trots opzij te zetten. Niet iedereen komt weer thuis.
We zijn miezerig en toch zo arrogant te denken dat we onverwoestbaar zijn.
Ik weet het, op jullie leeftijd is er geen absoluut getal, geen einde aan een tunnel, het bestaan lonkt naar oneindigheid maar als je wat ouder bent, groei je naar bewustzijn toe en kom je tot besef dat je maar een leven hebt.’
Daar is Elvis niet zeker van, zolang ze maar niet terugkeert in het lichaam van een wandelende tak.
Op de fiets doet ze haar oortjes uit, ze hoort de wieltjes van Jeroens skateboard, zijn stem. Hij moet overleven en terugkeren, zonder Jeroen zal de klas kleurloos zijn. Ze stapt van haar fiets en wandelt terug naar huis. Nooit zag ze bloemen verscholen in de struiken van het park, de besjes langs het paadje die leiden naar de kastanjeboom. Nooit geweten dat ze zich zo beschermd voelt onder zijn takken. Een vrouw met een wandelstok tikt op haar schouder.
‘Als kind kwam ik hier al. Kijk, hoe mooi de groeven lopen, de kastanjes die hier liggen zijn heerlijk, die kun je gewoon in de oven leggen. Al achtentachtig jaar raap ik ze hier op, de laatste jaren zoek ik een toevallige voorbijganger die mij wil helpen.’
De vrouw reikt haar boodschappentas aan.
‘Ik weet het, jouw generatie beleeft geen geluk aan kastanjes rapen. Het gevoel is jullie vreemd, romantiek behoort tot het verleden. Het wrange aan ouder worden is het verlies van het tastbare, je vriendinnen, je man, zelfs de kist van mijn eigen kind heb ik dichtgeschroefd. Mensen gaan zonder een laatste woord, alleen een zin blijft als herinnering of een enkel woord dat later zoveel meer betekenis krijgt. Soms is het beter om vroeg te sterven, als een held, een Monroe of James Dean, het riddert je tot een legende. Nee, ouder worden valt niet mee.’
Haar handen bestrijken de boom als ze haar ogen sluit.
‘Deze boom is de enige die de snede in mijn ziel voelt, we zijn wat dat betreft uit hetzelfde hout gesneden.’
Ze geeft een knipoog weg, Elvis overhandigt haar de volle tas.
‘Als ik ze straks eet, proef ik de herfst uit de vorige eeuw. Dat is een andere smaak. Ieder jaar een nieuwe kleur.’
Ze knijpt Elvis in de arm.
‘Word maar niet zo oud als ik hoor maar als je toch besluit te leven, doe het dan voluit. Beter kort en krachtig, dan lang en loom.’

Ze schuifelt het paadje af, Elvis stapt op de fiets, doet haar oortjes in en maakt vaart. Onderweg rijdt ze bijna een vrouw op het zebrapad omver, ze fietst door het rode licht, zwaait naar een vreemde jongen en schreeuwt klanken uit. Ze trapt door en voelt de kou langs haar oren suizen. Eenmaal thuis, smijt ze de deur dicht en gooit ze haar jas uit.
‘Mam, ik ben thuis!’
‘Dat hoor ik.’
Haar moeder komt aangetrippeld op haar veel te jonge sneakers, ze lijkt op een meisje in een ouder lichaam. Haar knieën vertonen het vlees dat zich ooit strak om de knieschijf spande. Elvis tilt haar op, haar moeder gilt het uit.
Ze houdt van het leven, ze wil onsterfelijk zijn. Ze is niet dood, ze leeft.



Foto door Erik Mclean op Pexels.com

Tijd voor volwassenheid

Ze hoort steeds vaker hoe snel ze volwassen wordt, hoe haar lichaam zich schikt naar haar geest, wijs en in balans. Over die laatste opmerking denkt ze na, het heeft iets weg van een valse vergelijking maar de vriendin van haar moeder is ervan overtuigd, ze maakt grote stappen tijdens de adolescentiecyclus.
‘Te midden van conflict en chaos houd jij je staande Elvis, petje af.’
Met een groots gebaar strijkt ze haar denkbeeldige zonnehoed als een penseel in de lucht om met een diepe buiging te eindigen voor Elvis’ voeten.
‘Waar anderen rebels tegen de maatschappij en alle soorten van gezag aantrappen, kijk jij het aan en sta je erboven. Je lijkt gezonden, bijzonder kind, wie weet red jij ons van de ondergang.’
‘Nou Elvis, een groter compliment kun je niet krijgen.’
Haar vader geeft haar een knipoog, hij veracht Joyce net zoals zij. De meeste ouders hebben wel een vriend of kennis die anders is, meestal de leukere mensen in een gezelschap. De mensen die een ander pad zijn ingeslagen, die reizen en met verhalen en littekens terugkomen, gescheiden zijn en hun leven ontdekken, op slag verliefd worden en weer terugkeren na een avontuur op een slagschip varend langs de Amerikaanse westkust. Mensen die in het moment leven omdat morgen alles anders kan zijn, die een brand overleefden of een ziekte hebben gesloopt. Dat zijn vrienden die Elvis graag bij haar ouders ziet. Toch loopt er af en toe een gek tussen, een Joyce, hunkerend naar aandacht en waardering, doorgedraaid uit verdriet en verwoest door eigen leed. Haar hond is voor haar ogen doodgereden door een dronken buurman maar volgens haar moeder is er meer aan de hand. Je kunt niet doordraaien na de dood van je hond.
Je kunt toch door van alles doordraaien? Haar vermeende volwassenheid benadert al aardig een kortsluiting in haar hoofd. Volwassenen oordelen zo snel, ze zien een buitenkant, een lichaam dat verandert, een geest in ontwikkeling terwijl zij van binnen in strijd is, de tijd wil terugdraaien, wil wegkruipen, de geur van haar moeders haar wil opsnuiven, de ruwe handen van haar vader wil voelen als ze achter op de fiets zit en zij haar armen om zijn winterjas klemt.
Ze wil in verwondering blijven, de regen die haar tong bedruppelt wanneer ze omhoog kijkt achterop diezelfde fiets, huivert van de regenval onder het schijnsel van de lantaarnpaal. Ze is niet volwassen, ze komt zo heldhaftig over maar dat is ze niet. Niet altijd.
Het is een buitenkant. De geest vormt zich, nieuwe gedachtes overheersen, vraagtekens staan in een rij wachtend op een antwoord dat soms uitblijft. Wie zegt dat alles veilig blijft, bij wie kan ze schuilen wanneer dat nodig is? Ze wil zo onafhankelijk mogelijk worden, niet wachten tot iemand een vangnet spant waarin ze loslaat en zich gedachteloos laat vallen.
Volwassenen bedoelen het aardig maar deze opmerking verontrust haar, ze heeft het gevoel zich te moeten waarmaken. Ze wil het nog niet, ze wil geen beslissingen nemen, keuzes maken met verstrekkende gevolgen, ze wil onzichtbaar zijn, onwetend zonder naïef te zijn, kinderlijk onoplettend, onnauwkeurig en onstabiel. De onmacht omarmen, schreeuwen en gillen, janken en krijsen, en dat gevoel aan de juiste woorden plakken zodat ze het kan benoemen. Nu kan ze zich verliezen aan iets groots dat zich plots aankondigt en haar opslurpt.
Noem het heimwee, zie het als angst voor het verloren gaan. Is het nostalgie? Hoe zal het zijn als ze de muren van een lokaal inwisselt voor een volwassen versie? Hoe ziet de uitwisseling eruit, wat krijgt ze ervoor terug? Misschien is ze verknipt en is ze haar tijd ver vooruit, of zit er een oude ziel in haar verborgen. Ze zal nog een paar jaar naar school moeten fietsen met het besef dat dit ook weer voorbij gaat.


‘Het is allemaal zo vluchtig’, haar vader slaat zijn arm om haar heen.
‘De tijd gedijt in een warme jas als je jouw leeftijd hebt. Alsof hij er nooit uit wil kruipen, glijdt hij voort naar de volgende dag en versleept hij de uren naar een ander jaar. Als je ouder wordt zul je merken dat hij die jas niet meer kan verdragen, hij werpt hem uit en is ongedurig want hij heeft haast. De warme tijd verandert in de kilte van een schema, anders redt hij het niet. Een uur is niets, een dag schiet tekort in de week, iedere maand is er het gemis van tenminste zeven dagen en elk jaar word je ouder, terwijl je omziet in verlangen naar tijdloosheid.’
Ze weet niet wat ze moet zeggen, ze weet ook niet wat ze voelt, het is een mengeling van onbegrip en angst voor de toekomst, de arm die ooit wordt vervangen door een andere, een vreemde die ze nog niet kent, een ontmoeting die zal plaatsvinden in een andere omgeving.
Een schaaltje met olijven wordt door Joyce onder haar neus gedrukt, ‘daar houd jij niet van, dat weet ik. Daarmee val je door de mand. Kinderen van jouw leeftijd houden van chips, ik zal het even voor je halen.’
‘Die vrouw weet ook niet wat ze wil, net nog was je onze ver volwassen redder in nood.’
Haar vader trekt haar naar zich toe.
‘Kijk d’r lopen als een binkie, ik zou weleens willen weten hoe ze mij ziet.’
Joyce zet de schaal op Elvis’ schoot en neemt plaats op de bank.
‘Dat is mooi Elvis, die tweedeling van jou. Daar kunnen die ouders van jou een puntje aan zuigen. Jij weet wanneer je je volwassen kant kunt laten zien en wanneer je het scherm weer laat zakken en wij je kinderlijke kant weer mogen aanschouwen. Dat doe je namelijk als het veilig en vertrouwd is, bij mensen om je heen die om je geven. Kijk, jouw ouders hebben dat evenwicht nooit gevonden, ze zijn nog steeds zoekende naar een passend balans. Maar een balans past nooit, dat is niet te vangen in een vorm, dat dient zich op een gegeven moment aan, soms na jaren van inspanning of ontspanning. Als het er is, geeft het rust. Als het wegblijft, is het ook niet erg maar dan zit je zoals in dit geval, met jouw ouders opgescheept.
Begrijp me niet verkeerd, ze zijn uitermate lief en gezellig, onderhoudend en grappig, maar volwassen zijn ze nooit geworden. Tegelijkertijd is dat hun charme en de reden van onze vriendschap, er moet natuurlijk iemand zijn die ze in het gareel houdt.
Volwassen worden is saai, je levert je leukste jaren van onschuld in en krijgt een hoop zorgen op je bord. Die kun je laten liggen en je kunt ze oplossen. Dat is de keuze die je maakt, dat geldt ook voor verdriet, daar loop je voor weg of dat onderga je. En in al die jaren word je ouder en leer je dat alle pijn onvermijdbaar maar sleets is. Je moet het ervaren en het gaat weer over. Pijn, na pijn, na pijn.’
Haar vader recht zijn rug en doet een greep naar de chips, ‘zoals na jouw overleden hond, Binkie?’
Joyce schuifelt wat op het kussen en staat op.
‘Ik heb nooit een hond gehad Bart, en stel dat dit wel zo was, zou ik hem nooit Binkie noemen. Zo’n kinderlijke naam past bij een marmot maar niet bij mij. Ik ben een bloedhond, hoor je me, een vechthond. Binkie, die naam wil ik nooit meer horen.’

Foto door Gelatin op Pexels.com

Smaak van herinnering

‘Seks, er hangt hier zoveel seks in de lucht.’
‘Ik voel anders niets hoor.’ Haar moeder zit fier op het zadel en kijkt naar een etalage vol hooggehakte schoenen.
‘Dat voel je ook niet, dat ruik je,’ de lach van haar vader schalt door de Sankt Peders Straede.
‘Mam kijk voor je, je fietst door rood.’
Dit is het laatste jaar dat ze met haar ouders op vakantie gaat, besluit Elvis. De eerste dagen in Denemarken verlopen probleemloos, ze varen op een bootje over een rivier, liggen languit aan de oever en verzinken in gedachtes waar niemand bij kan. Ze wandelen over kinderhoofdjes en bewonderen het avondrood. De rust van het land overheerst, de stilte kapselt in en beklijft tot de volgende wending, de trip naar Kopenhagen. De omschakeling naar het stadse leven is abrupt en lijkt op een vergissing, alsof de rust van de dagen ervoor een verzinsel is, een hersenspinsel, misschien zelfs niet heeft plaatsgevonden. Stilte kan veel oproepen, onverwachte gevoelens, angsten, vertwijfeling, eenzaamheid, Elvis mist haar vrienden. De gesprekken, het begrip, de wens om gehoord te worden groeit met de dag. Haar ouders zitten op een eiland, het is haar nooit eerder opgevallen maar ze varen langzaam weg, of misschien is zij het die afstand neemt.
Een auto trapt op zijn rem. Haar moeder roept iets in het Duits en gebaart, ze stopt voor een winkel. De enige paspop in de etalage geeft vorm aan een rode jurk, de stof valt sierlijk om de scherpe belijning.
‘Nu snap ik wat je bedoelt Bart. Alleen ruik ik het niet en voel ik het niet, ik zie het.’
De fiets wordt tegen het raam gezet en billen wiegen de drempel over. De vierkante brillenglazen van de verkoper schamen zich blijkbaar voor zijn wangen. Als twee schilderijlijsten houden ze de vleeslappen in bedwang, de twee Deense bergen willen uit het montuur stappen. De man loopt haar moeder tegemoet en duwt met beide handen zijn brillenpoten naar achteren. Alles is groot aan hem.
‘Een Deense Viking, wat een handen,’ haar vader zet zijn fiets op de standaard, ‘kijk, ze is gelukkig.’
De Viking voert haar mee naar de rode jurk. Haar moeder maakt huppeltjes op haar hakken en draait rondjes met haar slierten haar.
‘Jij niet hoor, als je straks het prijskaartje ziet.’
Elvis’ vader gromt en steekt de straat over naar een vinylzaak, wat wil hij toch jong lijken, altijd overdreven lyrisch doen over een elpee, veel geld neerleggen voor een beduimelde hoes met in de rechter bovenhoek een beschadiging door een losgetrokken prijsje, wat dan weer volgens hem doodzonde is omdat het guldenteken goud waard is. Constant verlangen naar die onbenulligheden. Ruiken aan een papieren platenhoes, de groeven met je vingertoppen voelen, met het borsteltje waarmee je het stof van de naald haalt over je vingertop strijken. Waar doen ze het voor? Waarom zou je verlangen naar iets dat er niet meer is?
Is het niet zinvoller te hunkeren naar iets wat binnen je bereik ligt? Een reis, een nieuwe elpee van muziek die je niet kent? Waar je blij van wordt in plaats van met weemoed te luisteren naar een verzonken tijd? Ouders laten zich vaak lamleggen door zelfmedelijden. Hoe vaak haar vader niet zit te janken tijdens het draaien van een elpee die telkens overslaat en dan ook nog eens uitroept: ‘hoor je het knallen van de zweep, helemaal grijs gedraaid.’

‘Baaaaaart, kijk nou toch!’ De man met de bril laat zijn winkel in de steek en neemt Elvis’ moeder mee naar de platenzaak aan de overkant. Haar vader neemt het montuur lachend over en zet de belachelijke bril van de Deen op, moeder draait pirouetjes. Zijn ogen bewonderen niet de jurk, maar zoeken het prijskaartje dat aan de binnenkant op de rug hangt. De Deen zet zijn kunstwerk weer op de neus, haar moeder giebelt het uit en kan de graaiende mannenhand maar moeilijk handelen. Nadat het prijskaartje is gevonden, ebt het gelach weg tot het geheel opgaat in de wolk boven de Sankt Peters Straede.
Langzaam steken haar ouders de straat weer over, binnensmonds ruziënd over de prijs. Als haar moeder naar Elvis’ mening vraagt, krijgt ze een eerlijk antwoord.
‘Hij staat je goed, je straalt.’
‘Dat is nou weer het verkeerde antwoord Elvis. Wanneer trekt je moeder nou zo’n jurk aan?’
‘Als ze zich lekker voelt en, zoals jij roept, er seks in de lucht hangt.’
Vertwijfeld graait hij naar zijn portemonnee, ‘wat weet jij daar nou van?’
Haar moeder is in lange tijd niet zo verrukt geweest, ze geeft haar een blik van verstandhouding. Eigenlijk geeft ze haar moeder zelden gelijk, waarom weet ze eigenlijk niet. De rode jurk glanst om haar lijf, ze trekt haar hakken uit en bewondert het satijn, de bandjes houden de decolleté in vorm. Hoe moet het zijn om ouder te worden en de bloei te zien sterven? Hoe is het als het strakke vel zich transformeert tot gebroken lijnen op ruwe huid? Komt daar misschien de verwondering voor de eigen jeugd vandaan, de herontdekking van iets tastbaars uit een tijd waarin beloftes nog werden ingewilligd? Houdt vinyl de geest jong, het lijf veerkrachtig?
Haar moeder draait haar rug naar Elvis en wijst naar de rits. Elvis trekt de sluiter naar beneden, een wit prijskaartje prijkt op haar rug.
‘Je weet dat het bedrag in kronen staat vermeld?’
‘Ja natuurlijk weet ik dat. Zelf heb ik nog nooit zoveel geld uitgegeven aan kleding. Het komt in de buurt van mijn eerste auto in de tijd dat ik student was. Een Seat Stella.’
‘Ach ja, die ken ik nog, kijk nou hoe jij erop vooruit bent gegaan. Nu kan je je eigen Jaguar berijden.’
Elvis houdt niet van seksistische opmerkingen, vooral niet uit de mond van haar ouders.
Met veel bravoure haalt haar vader de kaart door het apparaat. Het montuur verpakt de doos in zwart papier en doet er een strik omheen. De mannen geven elkaar een knik, haar vader geeft nog een extra klap op de schouder. Eigenlijk is het meer een dreun, het montuur daalt een eind van de neus.
‘Zo, jij je jurk, ik mijn elpee. Ik zat te twijfelen over een dubbelelpee van de Stones van driehonderd euro. Het is een bijzondere die ik zeker voor zo’n drieduizend kan verkopen, vooral omdat Charlie Watts ons is ontvallen.’
Haar moeder wil protesteren maar heeft natuurlijk geen recht van spreken, ‘wat bedoel je?’
‘De drummer van de Stones is toch overleden van de week? Deze elpee is al een bijzonder exemplaar door het rauwe vroege werk maar dit maakt hem nog specialer.’
‘Dit?’
‘Doe nou niet alsof je mij niet begrijpt. De dood is abstract, daar heb ik geen vals sentiment bij. Ik koop die elpee en zo verdien ik hopelijk de aankoop van jouw jurk weer terug.’
‘Idioot dat iemand zijn dood geld oplevert.’
‘Elvis, helemaal mee eens, maar kijk eens om je heen naar al die kunstenaars, Van Gogh, Brood, Hazes.’
‘Noem je Hazes een kunstenaar?’
Haar vader haalt diep adem en stapt op zijn fiets. ‘Op zijn manier was hij een kunstenaar maar het gaat om het principe, Elvis je begrijpt me wel, toch?’
Haar vader fietst naast haar en haalt diep adem, hij ruikt aan de lucht als een konijn, zijn neusvleugels maken een opwaartse beweging.
‘Ruik je het Elvis?’
Ze wil het niet horen, haar ouders zijn oversekste perverse mensen die zich overgeven aan de Deense lucht die inderdaad anders ruikt, daarin moet ze hem gelijk geven. Zoet en warm maar om daar nou lijfelijke verlangens aan te koppelen, hij stopt voor een kleine bakkerij.
‘Ruik je het? De geur van kaneelbroodjes, de oudste bakkerij van Kopenhagen sinds 1652.’
Hij trekt zijn longen vol suiker en slaat zich op de borst, zijn haar strijkt hij achter de oren, hij voelt aan zijn kin alsof hij zich scheert.
Haar moeder legt haar fiets dwars over het trottoir en kruipt bij haar vader weg, haar neus verdwijnt onder zijn oksel.
‘Ik ruik het lieve Bart, eindelijk ruik ik het. Er hangt liefde in de lucht.’
‘Ruik je het Elvis?’
Ja ze ruikt het, de geur van suiker en kaneel, zoet en onbedorven, zoals de geur van Jesse. Whisky en sigaretten, vermengd met de munt van zijn kauwgom. Misschien hebben haar ouders toch gelijk. Je kunt het ruiken. Verlangen.
Ze wil naar huis, heel snel terug naar haar vrienden en naar Jesse. Zijn spijkerjasje met het witte verfplekje op de rechterbovenhoek van zijn kraag. Daar wil ze naar toe. Ze snuift de suiker op en wil niets anders meer. Ze wil zoenen, in de regen, in de zon, in de wind, haar haren verstrengeld met die van hem.
Haar ouders komen met een zak kaneelbroodjes naar buiten, ze bijt in het broodje en proeft zijn huid. Ze ruikt aan de kaneel en voelt zijn adem. Als ze haar best doet, hoort ze zelfs zijn stem, zijn gefluister. Hij vertelt haar precies wat zij wil horen. Ze snuift haar longen vol, en bloost en mist het zilt in heimwee.



Foto door Davide Baraldi op Pexels.com

De nachtrit

De banden zoeven over het fietspad. Het asfalt maakt een vertrouwd geluid, de stilte is waarneembaar. In het begin van de fietsrit wordt er uitbundig gesproken, over de meest spraakmakende momenten van die avond. Zo vertelde Rik over het lot van zijn oudere broer die vijf jaar geleden door de bliksem van zijn fiets werd geblazen en drie dagen later in een berm in België werd gevonden, net over de grens van Frankrijk.
De gendarmerie stond voor een raadsel, de typische Lichtenbergpatronen sierden zijn borst, een bundeling bliksemschichten in het lichaam gebrand. Het litteken werd nauwkeurig onderzocht. De Franse politie eiste het lichaam op, de inslag had immers in Frankrijk plaatsgevonden op het moment dat de zon scheen in België, toch deed een Belg de autopsie, ‘al was hij op het moment elders, in ons schone land, was zijn lichaam intact gebleven.’ De Belg vond het een brute moord van de Franse natuur.
Op vakantie let je niet op het weer, je kijkt naar de blauwe lucht en de dag rolt voorbij. Ook nu Elvis op haar eerste vakantiedag in het donker rijdt, denkt ze aan niets. Tijdens de vakantie ben je onverwoestbaar, je springt in het diepe en viert het leven dat je lachend tegemoet komt.
Ze slingert en tikt af en toe de voorband van Jesse aan, maar natuurlijk komt zij niet ten val. Ongeluk is voor anderen, die rijden met een dronken kop de sloot in, reflexen blijven uit en het leven glijdt voorbij.
‘Wat een nare gedachten Elvis, houd ze maar liever voor je.’
Ze heeft niet gemerkt dat ze hardop nadenkt, misschien had ze toch dat laatste biertje moeten laten staan.
‘Ik wist niet dat jij een zusje had,’ Jesse zigzagt over de weg.
Mensen luisteren niet goed.
‘Mijn zusje is nooit geboren maar ik koester haar aanwezigheid. Ik heb altijd naar een ander en normaal gezinslid verlangd.’
Als enig kind is ze nieuwsgierig naar het leven dat er niet is. Het zou een verschil maken, een zusje of broertje erbij biedt reflectie, leidt af en maakt het leven vast lichter. Er valt weinig te lachen met ouders, ze begrijpen soms haar humor niet. Vaak voelt ze zich onbegrepen, het zou haar verlichten te weten niet de enige te zijn van een gezin.
‘O, maar dan moet je eens op je ouders letten. Die voelen ook vaak onbegrip, alleen steken ze daar een sigaret voor op, of ze slaan een gat in de wand op de squashbaan.’
Jesses ogen geven lichtjes in de nacht. Haar vader gooit nog eens een houtblok op het vuur als niemand hoogte van hem krijgt, verongelijkt jengelt hij dan een lied op zijn gitaar. Een keer slaat hij het ding stuk tot er niets meer van over is, de snaren verhangen een paar peren in de boom. De volgende dag ziet het tafereel eruit als een filmscène en is het wachten op de antiheld die zijn rentree maakt. Er moet veel onmacht in hem schuilen maar ze ziet zijn tragiek liever dan haar moeder die zich opsluit en naar oceaangeluiden luistert op haar yogamat.
Jaren fantaseert ze over een jongere zus die ze meeneemt achter op de fiets, ’s avonds aan tafel schopt ze tegen de benen van de lege stoel naast haar. Als haar moeder de kale poten ontdekt wordt de stoel naar zolder versleept. Het kan eenzaam zijn om met mensen te wonen die een ander leven leiden en je vertellen dat het allemaal wel meevalt.
Die zeggen dat zeer als vanzelf oplost, dat de dingen voorbij gaan en overgaan in iets anders, dat pijn slijt en je niet zwaar op de hand moet zijn, hartzeer poëzie is en je moet relativeren en de humor ervan moet inzien. Soms ziet ze haar ouders als paarden met oogkleppen op, die achter elkaar aan lopen en tegen een gesloten hek aan trappelen.

De stilte schakelt haar gedachtes uit, ze kijkt naar de lucht en ziet het sterrenbeeld.
‘Laten we even stoppen.’
‘Hier, midden op het fietspad? Laten we dan de Koningsweg af fietsen, aan het eind van de Julianaweg staat een bankje.’
Elvis heeft geen zin om op een bankje te kijken naar de Poolster, misschien heeft Jesse ook wel zijn thermoskan mee en een kleedje om op te zitten. Jesse fietst het donkere pad af. Waarom moet alles zo georganiseerd zijn?
Ze krijgt een stijve nek als ze de Poolster volgt, bovendien wil ze niet tegen een boom of lantaarnpaal opfietsen.
Ze stopt en kijkt naar boven. Ze zoeken het allemaal maar uit, al die mensen die het beter weten en het zo goed met haar voor hebben. Ze wil even tot besef komen dat ze deel uitmaakt van een groter plan, maar wil ze weten wat dat inhoudt? Wat ze kan verwachten, wat redelijk is? Ze vraagt niet om houvast, ze wil nog zoveel ontdekken wat niet tastbaar is.
Fietsbanden naderen, zijn licht geeft een diffuus schijnsel. Jesse legt zijn fiets in het gras, pakt die van haar over en legt hem ernaast.
‘Kom, we gaan liggen, liggen in het gras.’
Het voelt klam aan maar als ze naar boven kijkt, voelt ze de kou niet. Ze kruipt tegen hem aan. Zijn linkerarm omklemt haar, ze voelt zijn lippen tegen haar achterhoofd gedrukt. Zo’n kus die haar moeder geeft als ze blij is, als iedereen tevreden is en zich begrepen voelt, als de harmonie overheerst.
‘Kijk, de Poolster.’
Ze wijst naar boven. Snel trekt ze haar arm terug, waar anders moet een ster zich begeven?
‘Ik zie hem niet.’
‘Kijk daar, de meest heldere van het hele stel, hij springt eruit.’
‘O die. Ik wist niet dat je er verstand van had, je verbaast mij telkens weer.’
‘Ik weet alles van sterrenstelsels en de Melkweg, het is het meest fascinerende onderdeel van het leven, zonder hen weten we niet hoe onnozel en onmachtig we zijn. We denken de wijsheid te hebben, alle kennis is verwaarloosbaar als we weten hoe miezerig we zijn in vergelijking met wat zich daar aan de hemel afspeelt.’
Jesse houdt haar steviger vast, zijn greep ontneemt haar de adem. Hij moet van haar houden, op zijn minst waarderen dat hij niet op een bankje op de Julianaweg zit. Zijn koude billen houden hem wakker, hij zal deze nacht niet meer vergeten. Dat vertelt zijn lichaam haar, dicht tegen de hare aan. Een tweede kus op haar haren volgt, hij geniet net zoveel van dit moment als zij. Ze zou hem willen kussen, hard op zijn lippen die hij voorzichtig van elkaar zou halen.
Ze doet het niet, het zou de magie weghalen. Dit verlangen, om een te zijn met het universum is sterker en houdt hen in de greep. Kussen kan altijd nog maar kijken naar de Poolster op een nacht, liggend in het gras beschermd door sterke armen, komt nooit meer terug. Niet op deze manier, zo mooi en eerlijk, zo oprecht betrokken, zo samen.


Ze dankt het universum voor haar leven, voor de intensiteit van deze nacht, en ze dankt Jesses ouders dat ze zo’n geweldig schepsel hebben gecreëerd om als onderdeel van het grotere geheel, samen met haar te laten zijn.
Een leger aan sterren beschermt haar, met hem erbij. Laat deze nacht nooit voorbij gaan, laat het voortduren, laat het stilstaan. Laat het blijven zoals het is.
‘Zag je dat? Er viel er een.’
Ze volgt de ster, ze ruikt zijn jas, hij ruikt een beetje verbrand. Hij moet gevallen zijn, zo vlak naast haar. Ze kruipt weg in die grote sterke armen en is even het zusje dat zij altijd heeft gemist. Klein en kwetsbaar, onschuldig en onaantastbaar. Beter wordt het niet.





Foto door Min An op Pexels.com

De stem

‘Hij is er altijd, een trouwe metgezel, zo een die verwoordt wat jij wilt zeggen, de emotie toont die op dat moment nodig is. Soms glijdt de Stem weg en ligt hij gestrekt in een stoel, in diepe slaap of is er een moment van stilte als er even niets hoeft. Het is eenzaam aan de top. Zijn omgeving, een welving van dalen en hoogtepunten heeft respect voor hem. Hij krijgt altijd voorrang en neemt de voornaamste plaats in, diep tegen het hart aan. Niet dat hij dit altijd waardeert, het hart heeft nu eenmaal een onberekenbaar karakter maar zo dicht tegen hem aangekleefd, vertaalt hij precies wat hij ingefluisterd krijgt.
Hij houdt van het ritme, de Stem legt klanken uit, geeft de persoonlijkheid van zijn gastheer weer, maakt vertaalslagen en lispelt wanneer dat nodig is. Hij geniet ervan om het uit te schreeuwen, naar buiten te zoeven en met zijn volume een zonnestraal op te pikken, ketsend tegen het gehemelte aan. Zijn gastheer maakt hier zelden gebruik van. Af en toe juicht hij tijdens een doelpunt van een belangrijke voetbalwedstrijd of een opwindend moment, een zegeviering. De Stem heeft het goed in zijn woning.
Dit leven bevalt hem, maar sinds een paar weken is er iets veranderd. Een vakantie lijkt aangebroken, vrij onverwachts. Meestal weet hij waar hij naartoe gaat, lacht een zonnig land hem toe waar hij drankjes en maaltijden in vreemde talen bestelt, klanken vormt die hij nog nooit heeft ervaren. Toch is het anders nu, er wordt geen beroep op hem gedaan, dagen gaan voorbij hangend in zijn ligstoel. Af en toe zet hij de wekker om te voorkomen dat hij voorgoed in slaap valt, dat zou zonde zijn, er is nog zoveel om voor te leven.
Bij navraag wordt hij niet veel wijzer, het hart is er ook van slag van. Hij kan geen hoogte krijgen van zijn omgeving, een geheim drukt zijn adem en het gevoel van vrijheid weg.
Als dit een nieuwe fase is, dient hij protest aan. Hij balt zijn vuisten en slaat tegen de poorten van het strottenhoofd. Heel soms ziet hij daglicht maar al snel valt hij terug in zijn donkere kamer. Hij wordt vast op de proef gesteld en mag misschien pas naar buiten als hij zich goed gedraagt. Er moet meer aan de hand zijn, zijn gastheer ligt vast in scheiding waardoor hij zijn klankbord mist, woorden ontbreken hem om een daad te bekrachtigen.
De Stem zal zich moeten overgeven en deze eenzaamheid zien te doorstaan, ademhalingsoefeningen toepassen om de kalmte te bewaren, op de ingelaste pauzeadem van zijn gastheer vertrouwen. Hopen dat hij zich weer mag uitspreken, laten zien wat hij waard is, de lucht aantippen, klagen, zijn uitingen van jubeltonen delen met wie hem lief is.’

Van Domselaar maakt een stopbeweging met haar hand.
‘Elvis, even tot hier. Ik kan je verhaal redelijk volgen alhoewel het een abstracte vorm betreft. Zit hier een boodschap in?’
Elvis heeft moeite met invallers, ze zijn wijsneuzerig en belerend. De schrijfopdracht ‘Geef leven aan het onmogelijke’, is vrij in te vullen. Haar vader kwam met ideeën om haar maatschappelijke betrokkenheid te laten zien, ‘het vergeten communisme’, ‘het doden van pasgeboren haantjes’ ‘de nieuwe stem van de democratie’. Zijn laatste voorstel bracht haar op het idee om vorm aan de stem zelf te geven, haar vader hielp haar en zo kreeg haar betoog vorm.
‘De poot van die opklaptafel uit die caravan uit Joost zijn verhaal, heeft die een boodschap?’
Van Domselaar kijkt Joost vragend aan.
‘Dat is aan de lezer, volgens mij zit er in elk verhaal een boodschap.’ Joost scrollt verder op zijn iPhone.
‘Nou Elvis lees maar door, ik vond het wat verontrustend klinken.’
Elvis neemt plaats achter haar tafel.
‘Nee, dat gaat nu niet meer, ik kan toch onmogelijk zomaar verder lezen middenin mijn afgebroken verhaal? Op die manier kan niemand het meer volgen. Eigenlijk is dit een vorm van censuur, u snoert mij de mond.’
Die Van Domselaar heeft de pik op haar. Gisteren wees ze naar haar truitje dat te laag zou zijn uitgesneden, en nu breekt ze in tijdens haar voordracht. Waar gaat ze haar cijfer op baseren?
Joost schuift zijn stoel naar achteren.
‘Inderdaad, nu kan Elvis haar verhaal niet tot een slotakkoord brengen, want wat u verontrustend vindt, noem ik pure poëzie.’
Hij geeft haar een knipoog, Elvis geeft een knikje terug, die Joost heeft eigenlijk wel wat.
‘Elvis, ik ben nieuwsgierig hoe het afloopt met de Stem, wil je je voordracht toch niet even met ons delen?’
‘Ik lever het liever in zodat u het kunt nalezen. Een verhaal kan maar een keer goed verteld worden.’
Haar naveltruitje maakt een sprongetje. Van Domselaar geeft een afkeurende blik weg. Elvis is er niet bang voor, ze heeft haar best gedaan, uren op haar kamer gezeten om haar cijfer op peil te houden. Als ze een laag cijfer krijgt, ligt het aan haar truitje en het onbegrip, de generatiekloof en de hooimassa in de hersenpan van Van Domselaar.
Ze weet waarom ze dit schrijft en natuurlijk zit er een boodschap in. Die docenten van tegenwoordig weten niets, ze horen je aan maar luisteren niet. Ze zijn hooguit bezig met hun eigen stem.
Haar docent heeft een piepstem, met het dichtgeknepen keeltje van een pasgeboren haantje hapt ze naar adem. Haar docent is een verloren stem, een die geluid voortbrengt maar geen contact legt, een stem in verbetenheid. Ze verdient geen stem, ze moet zitten in een hoek in het donker, glurend naar jaloersmakende navels en decolletés die niet de hare zijn. Ze moet luisteren naar woorden waar zij nooit op zou komen, haar leerlingen waarderen en opbouwende kritiek geven in plaats van ze te onderbreken in een voordracht.
Onderweg loopt Joost met haar op.
‘Ik ben wel benieuwd hoe het met die Stem afloopt?’
Zijn belangstellende blik is oprecht, Elvis mag hem wel.
‘Hij verhuist tijdelijk naar een bovenkamer met een gesloten deur en verandert van vorm. Noem het je innerlijke stem.’
‘O, je geweten?’
‘Nee, die woont eronder maar dat is een andere stem en tegelijkertijd zijn troost. Hij ontdekt allemaal verzwegen stemmen omdat hij nooit tijd nam om te luisteren. Hij gaat op ontdekkingsreis en komt er rijker van terug. De Stem leert geluid ontdekken op meerdere plekken en geeft een andere invulling aan zijn bestaan.’
‘Komt er een vervolg?’
‘Natuurlijk, een stem houdt nooit op met bestaan. Hij zal een comeback maken als hij genoeg heeft gecommuniceerd met zijn vrienden en hij zichzelf opnieuw uitvindt. Dat heeft tijd nodig. Wanneer hij en zijn gastheer er klaar voor zijn, komt hij naar buiten.’
‘Man, wat een feestje wordt dat. Ik wil hem graag leren kennen. Bel me, als het zover is.’
Elvis kijkt naar de rug van Joost, het kraken van het zwarte leren jasje, het ophalen van de schouders eronder, het loopje over het plein, de blik die hij haar geeft in zijn halve draai, ze kan er de woorden niet voor vinden. In die paar seconden geven zijn blauwe ogen de wereld zoveel meer betekenis.
Hij legt zijn tas op het trottoir en maakt een salto, een dubbele, en maakt een diepe buiging voor haar. Soms zegt een gebaar zoveel meer, daar valt elke klank bij in het niet. Wie heeft er nog een stem nodig?

Foto door Mary Taylor op Pexels.com

De boswachter

Een boswachter. Wat doet zo’n man? Bram krabbelt zich achter zijn oor, volgens hem een beroep dat altijd zal blijven. Zijn vader is boswachter en zijn opa ook, hij komt uit een typische boswachtersfamilie en daar is hij trots op.
Het wekt de interesse van Stegemans, Bram valt duidelijk uit de toon met zijn antwoord op de vraag wat voor vervolgstudie na het eindexamen komt. De meesten komen met vage studies, Lifestyle Informatics en een opleiding tot Entertainment zijn toch wel de meest zinloze.
‘Goh Bram, ik vind het bijzonder dat je zo’n ouderwets beroep kiest.’
‘Ouderwets, hoe bedoelt u?’
De sandalen van Stegemans maken een zenuwachtige beweging.
‘Ouderwets is misschien een ongelukkig gekozen woord. Laat ik zeggen, het is een beroep dat je niet zo vaak tegenkomt want wie van jullie kent er een boswachter?’
Bram steekt zijn hand op, ‘mijn opa en vader zijn boswachter en zij hebben allemaal boswachters als vrienden. Laat ik de vraag omdraaien; wie kent er nou geen boswachter? Het is voor mij idioot dat niemand uit deze klas geen boswachter kent, zelfs u niet.’
Stegemans wordt gered door de bel. Op weg naar haar fiets loopt Elvis achter Bram. Hij intrigeert haar, vooral omdat hij het imago van de boswachter een opwaardering geeft, met zijn lange lokken en slaperige wimpers lijkt hij uit een Amerikaanse film te stappen, zo een uit de jaren zeventig. Met zijn ontspannen houding sluit hij het portier van zijn Chevrolet en negeert hij de vrouwen die hem aanstaren. Hij opent de achterklep en haalt er een paar dieren uit die gedwee achter hem aan hobbelen, de eland en de wolf lopen naast hem. Mensen herkennen hem, ze fluisteren: ‘there is Bram, the Dutch forester, look at his behind, it’s a piece of art.’
Bram draait zich om, ‘ik had al het gevoel achtervolgd te worden.’
‘Hoezo achtervolgd? Ik loop gewoon achter je aan op weg naar mijn fiets.’
Hoe kan hij dat voelen? Misschien heeft hij dierlijke antennes ontwikkeld en communiceert hij op een ander level, volgt hij zijn instinct.
‘Heb je zin een stukje op te fietsen?’
Meefietsen kan geen kwaad, het meesterwerk neemt plaats op zijn zadel. Onderweg vertelt hij over zijn fascinatie voor dieren. Sinds zijn derde verzamelt hij insecten, beestjes die bij elkaar kruipen, elkaar liefhebben, de kop van de vijand eraf bijten en hun kinderen loslaten. Hij spreekt zelfs over de wenende weduwe van een hommelreus die dood neerviel na het eten van een papaver en zelf als een kamikazepiloot een einde aan haar leven maakte.
Af en toe vliegt hij uit de bocht, dan twijfelt ze aan de waarheid, maar misschien speelt de onwetendheid haar parten. Elvis heeft best oog voor de natuur en toont respect voor alles wat groen is, maar op het niveau van Bram is ze nog nooit geweest. Volgens Bram hebben we toegang tot twee levens maar maken de meeste mensen er geen gebruik van. Het ene leven wordt opgemaakt, dat van eten, werken en sterven, en van het andere leven maakt nauwelijks iemand gebruik. Dat is het leven in de natuur. Ongetwijfeld zijn er natuurliefhebbers, wandelaars die trouw de wegwijzers volgen en met een kaart van een natuurgebied dwars door vogelbroedgebieden lopen, omdat het nou eenmaal zo is uitgestippeld. Wandelaars zijn niet per se natuurliefhebbers, het zijn vaak eigenheimers die op het gesprek en de eigen stem zijn gericht en minder op de natuur. Ze marcheren vaak druk pratend door een stiltegebied terwijl dit gemaakt is ter bescherming van de dieren.
‘Mensen tonen geen respect, wat voor gesprekken ik allemaal niet opvang als ik in zo’n gebied wandel. Zeker een kwart van de bevolking kan ik afpersen als ik wil. Zelfs een enkele politicus maakt wel eens een dubieuze afspraak in een stiltegebied.’
Ze stoppen in het park en nemen plaats op een bankje. Zijn rust straalt op haar af, misschien praat hij wel met zijn insectenvrienden en is hij een soort Messias die de natuur beschermt. Het zou geweldig zijn als hij kan voorkomen dat ons land ooit onder water loopt. Net als ze een interessant gesprek wil starten en haar betrokkenheid wil laten zien over het wereldklimaat, ontneemt hij haar de val in de afgrond.
‘Als mensen eenmaal weten dat ik mij inzet voor de natuur beginnen ze over milieurampen en het einde van de Noordpool. Dat vind ik zo’n negatieve lading hebben, zo’n gesprek eindigt namelijk tot niets. Je moet bij jezelf beginnen, er moet een maatschappelijk besef komen en een gecoördineerde handeling. Hark je tuin eens aan en kijk dan eens goed in de aarde in plaats van te walgen van een pissebed. Weet je dat ze twee penissen hebben? Vrouwtjes overigens twee vagina’s, stel je eens voor.’
Wat moet ze zich precies voorstellen? Ze moet er niet aan denken, aan een heeft ze al dagen werk aan onderhoud. Voordat alles in een mooi aangeharkt perkje is gelegd, is er weer een week voorbij. Wat moet je met twee geslachtsdelen? Misschien is Bram wel een seksmaniak en laat hij die arme insecten hele orgiën houden. Hij loopt op een vlieg af. Het blad van het zevenblad wiebelt wat heen en weer.
‘Kijk, het zijn er twee, bovenop elkaar.’
Elvis heeft geen zin om naar vleesvliegen te kijken, het meesterwerk van Bram hobbelt een beetje heen en weer als hij op zijn hurken het schouwspel bestudeert. De Chevrolet is heel ver te zoeken, ze ziet hem in een 45-kmkarretje.
‘Ik ga ervandoor Bram.’
‘Ik ook, ze zijn klaar.’
Het geluid van de fietsbel verandert in getoeter, hij neemt plaats in zijn rode autootje, zijn vader naast hem, zijn opa weggedrukt tegen de passagiersdeur aan.
‘Tot morgen Elvis.’
Als ze het autootje inhaalt en ze naar opa de boswachter zwaait, dansen twee hommels rond zijn hoofd. Hij praat met ze en roept ze tot de orde, ze nemen het stuur over en geven er een zwiep aan. Het autootje vliegt, de vleugels maken vaart. Een zwerm spreeuwen nadert en draagt het rode gevaarte door de lucht. De uitlaat spuwt vuur, een libelle ontsnapt nog maar net aan de vlammen. Ze maakt een slalom en mindert vaart als ze opa van rechts inhaalt. Hij draait het raampje open en geeft haar een knipoog. Haar vleugels blozen, de facetogen geven de glimlach weg.

Foto door Wendy Wei op Pexels.com





Achter de muur ligt het avontuur

Als ze alles over mocht doen had ze het leven anders aangepakt. Dan nam ze een afslag eerder en maakte ze de oversteek. Ze trouwde een man van een ander kaliber en leidde een avontuurlijk bestaan, niet zo gezapig maar vol spanning en spontaniteit. Overzeese landen werden bezocht, eilanden die niet in reisgidsen voorkwamen, the Bartolome island of het Isla del Coco voor de kust van Costa Rica. Het leven was minder voorspelbaar geweest, ze wist niet welke vis er ’s avonds op haar bord lag of welk dier geschoten werd om de maaltijd compleet te maken.
Natuurlijk zou ze zijn reizen alleen moeten accepteren, een man op de grote vaart neemt niet altijd zijn vrouw mee, die loopt nu eenmaal in de weg of kookt een vegetarische maaltijd voor de stuurlui, waarop ze niet kunnen leven. Zeebonken eten vlees, stevige soepen met Spaanse pepers, voedsel dat cement vormt in de buik, een zeeman moet sterk zijn om alle zeilen bij te zetten en weer gezond aan wal te gaan.
Elvis’ oma mijmert graag over het leven dat ze niet heeft geleid, ze neemt Elvis geregeld mee naar landen die ze nooit heeft bezocht, Thailand, IJsland, Australië. Dan praat ze honderduit over de cultuur, gerechten die aan haar neus voorbij zijn gegaan, de geur van papaja die ze nooit zal ruiken. De landen die ze wel heeft bezocht kunnen haar goedkeuring niet wegdragen. Zo volgt de Gambiaan de geur van haar leren portemonnee en gebruikt de Italiaan zijn penis als kompas. Elvis kan zich voorstellen dat haar oma in haar jongere jaren een schoonheid was, een actrice die met haar blonde lange lokken het magnetisch vlak van menig kompas deed doldraaien.
Ze schrikt van de verhalen, niet door het eenzijdige beeld dat haar oma van de man schept maar door het constante verlangen naar een onvervulbare bestemming. Zelfs in perfectie zal zij altijd denken dat er een plek is waar het beter, mooier en warmer is, een lot dat niet voor haar maar voor een ander is bedoeld. Ze leeft met een gapend gat dat door niemand is te vullen. Het heeft een weerslag op Elvis’ moeder die probeert haar leegte te dichten, ze voert gesprekken, koopt een blouse van zijden of een jurk van satijn, armbanden, en schoenen met een gouden randje.
Elvis’ oma is nooit tevreden waardoor haar moeder zich altijd te kort geschoten voelt. Het is een treurig samenspel, de een reikt aan, de ander legt weg.
Toch heeft de leegte van haar oma een positief gevolg. Haar moeder waardeert het kleinste gebaar, een ontbijt op bed, een wandeling door de bossen, een goed gesprek, een mierenkoningin tijdens haar bruidsvlucht. Ze tuurt naar werksters, volgt de route van een mierenkolonie en respecteert de natuur. Met het regenwater uit de ton besprenkelt ze haar zelfverbouwde groentes. Ze schrijft in haar dagboek hoe dankbaar ze is, ze stapt de deur uit, zet een gretige hap in de lucht en kauwt met het besef hoe groots en wonderbaarlijk haar leven is. Waar haar oma geluk negeert, slikt haar moeder het in en blaast het op.
Opgewekt loopt haar moeder op haar oma af en reikt haar een doosje aan.
‘Mam, deze is voor jou.’
De vingers peuteren het plakbandje los, als ze het doosje opent glunderen haar ogen.
‘Wat is dat nou voor ring?’
Haar oma schuift hem om haar vinger.
‘De robijn geeft je kracht en energie, het versterkt je hartchakra.’
De rechterhand wordt in het schijnsel van de zon gehouden, de rode steen schittert in het licht.
‘Weet je dat de koningin een robijnen tiara draagt?’
Ze kan het niet, ze gunt zich het geluk niet, ze verdraagt de overdracht van liefde niet, ze staat het niet toe.
‘Jij moet het doen met deze ring mam.’
‘Emma droeg hem ook al. Die koninklijke familie heeft het maar goed, gouden koetsen, robijnen op het hoofd, plezierjachten en huizen in andere landen.’
‘Kom Elvis we gaan.’
Haar oma zwaait, de ring kleurt goed bij de rode lak op haar nagels.
Elvis loopt achter haar moeder de trap af.
‘Ik begrijp niet dat jij altijd tegen die muur van oma op wilt lopen.’
‘Weet je Elvis, als je een helm draagt voel je de pijn niet, en ik loop niet tegen die muur op maar ik beklim hem, kijk er overheen en daal weer af.’
‘Toch raak je telkens teleurgesteld.’
‘Dat is waar, maar ik beklim die muur in ieder geval. Als ik dat niet doe, brokkelt hij af. Ik zorg ervoor dat hij in tact blijft. Sommige dingen worden een wetmatigheid, de een houdt de muur vast, de ander kiest ervoor de muur te zijn.’
‘Is er nooit een deur in die muur geweest?’
‘Vast wel, misschien zelfs een raam maar dit is functioneler, een raam moet je weer zemen en een deur weer sluiten.’
‘Of openen.’
‘We moeten het nemen zoals het is Elvis, de muur wil geen deur openen of sluiten, hij wil gewoon een muur zijn. Sterk en stevig.’
‘En blind mam, zolang jij geen kastje wordt, ga ik akkoord.’
Haar moeder tuurt even omhoog, stopt bij het raam van de mooie bloeiende geranium en kijkt een raam verder. Een hand met rode nagels zwaait, de glinstering aan de vinger ontbreekt. Haar moeder zwaait terug, de vitrage wordt dichtgeschoven, het gordijn gesloten.

Foto door Madison Inouye op Pexels.com