De geboorte van Elvis

Onderstaande tekst is een fragment uit de roman in wording, ‘Elvis’.

(….) ‘Gevoelens van schaamte bij het uitspreken van mijn naam keren regelmatig terug in mijn leven, niet omdat ik door mijn naam word gepest, of omdat mensen denken dat ik een jongen of transgender ben, sommigen uit mijn klas weten niet eens wie de echte Elvis is. Mijn naam houdt mij gevangen. Vanaf mijn geboorte loop ik in de schaduw van een held en heb ik de angst nooit uit die donkere plek vandaan te komen. Mijn naam roept iets op, een vraag, een verwijzing naar een verleden waar ik geen deel van uitmaak. Een periode van wuivende gitaren, rokjes en bloemen in kapsels van mensen die ik niet ken. Ik voel mij buitengesloten door mijn eigen bestaan, zelfs als mensen het goed bedoelen en mij laten delen in de intimiteit van hun herinnering.
Misschien ontstaan grootse gebaren uit liefde. Zo moet oom Dirk een diepe verwantschap voelen als hij mij ziet. Het zou zijn rock ’n rollpose verklaren, de rechterduim die langs denkbeeldige snaren de toon zet, de linkerhand die de hals vasthoudt, het linkerbeen naar voren zwierend. De pot Brylcreem onder de kerstboom van mijn vader zal een uiting van aanbidding zijn. Mijn naam roept zoveel meer op dan een Elise, Luna, of Vivian, zelfs bij Marilyn en Jacky blijft het stil.

Sinds alle zoektochten van mijn moeder naar innerlijke rust, in paadjes van boekhandels door wierook bedwelmd, vermengd met de geur van chocolade en sinaasappel om de boekverkoop omhoog te stouwen, zoekend naar een antwoord in bundels van mannen met olijke ogen en baarden, verlang ook ik naar stilte. De rust die een normale naam geven kan. Een stilte in mijn naam beklonken, een zonder beroering en door zijn eenvoud niet teleurstelt, Anna, Eef, Wies, naar mijn oma. Een naam zonder verwachtingen, sober en simpel zoals die van mijn moeder, Els.

Het is mijn omgeving die op mijn naam reageert, die mijn bestaan doet wankelen, ik weet niet of ik ooit aan de verwachtingen van mijn naam kan voldoen. Als ik op een verjaardag ben, oppert de gastvrouw meerdere malen dat Elvis sexy is. Nog voor de taart wordt aangesneden ben ik er door minstens twee generaties op gewezen, ‘Elvis is alive!’
In mijn jongere jaren is mijn onschuld mijn redding, de verwijzingen naar een betere tijd begrijp ik niet, opmerkingen slaan dood door mijn emotieloze gezicht. Nog steeds is er altijd een mond die openvalt, waar een lied uit klinkt bij het horen van mijn naam. Er volgen zo vaak grappen die lollig bedoeld zijn, billen die schudden en voeten die rollen over een tapijt. Het universum draait om mijn planeet.

Ik begrijp de verering van mijn naam niet, de weemoed die hij oproept, hele generaties staan stil bij een tijdperk van weleer. De hoop op een wederopstanding van hun held kan ik niet inlossen. De vlam die ontwaakt bij het horen van mijn naam, slaat ook weer dood. Ze missen een verlosser, iemand die ze uit de zwarte uren van een dag trekt, de donkere dag uit een week. Hun pijn slaat een gat in mijn naam die ik niet kan helen. Nooit kan ik het grootse gebaar van de legende overnemen.
‘Nee, jouw naam hoort bij jou, daar wordt niet aan gemorreld,’ op de vraag of ik mijn voornaam mag veranderen.

Als de donkere uren terugkeren en je denkt dat het leven een oneindige marteling is gedreven door losgelagen volwassenen, gaat de wind liggen en is het stil. De onrust, de onwetendheid maken plaats voor begrip en acceptatie. Soms heeft een vraag tijd nodig om niet retorisch te blijven, en zit het antwoord in jezelf.
Op dinsdag 16 mei word ik voor de eerste keer ongesteld en een week later op een zaterdag, zie ik iets vreemds. Mijn lichaam is anders, het heeft een transitie doorstaan in de nachtelijke uren, het meisjeslijf is overgenomen door een ander. Daar sta ik, Elvis, met de uitstraling van Presley. Ik zie een blik in mijn ogen die ik niet ken, mijn lichaam spreekt een verlokkende taal zoals Elvis dat doet met zijn platen.
‘Jailhouse rock’ stijgt in mijn aanzien. Het vuur, ophitsend in beschaafde omlijsting, begrijp ik voor het eerst en alles valt op zijn plek.

Ik dank mijn vader voor zijn heldhaftigheid mij zo te noemen. In zijn onbesuisdheid heeft hij zijn dochter vernoemd naar een van de grootste sekssymbolen aller tijden. Het label plakt aan mij, zo onverwacht, als verspilde honing op een aanrecht. De welvingen van de opperlaag worden zichtbaar. Honingbijen hebben een actieradius van drie kilometer. De hunkering van mijn omgeving is nabij. De spiegel laat mijn lijf praten en alle onderdelen in samenspraak, deinen mee. Van mijn ogen tot aan mijn billen, mijn haren kammend langs de lijnen van mijn hals en schouders.

‘O, zoet zoetgevooisde volwassenen, dwepend met jullie herinneringen, ik zie en begrijp de wereld die zichtbaar wordt als ik voorbij ga. Aanschouw, en ik loop met jullie mee.’ (…)

Uit: ‘Elvis’ © Marieke Sibarani