Lange benen in een korte rok

‘Hoe reageer je dan?’
Haar moeder trekt haar rokje lang en zwaait de sjaal over haar schouder.
‘Ach, ik lach er een beetje om. Op mijn leeftijd ben je allang blij om nog in de smaak te vallen.’
Het rokje kruipt omhoog als haar moeder steun in de kussens van de bank zoekt. Vertwijfeld reikt haar vader de thee aan.
‘Wat is er nou?’
‘Ik vermoed dat Elvis wil zeggen dat je voortaan proactief mag reageren.’
‘Doe niet zo idioot zeg, mag een man niet te kennen geven mij aantrekkelijk te vinden?’
‘Hij vindt niet per se jou lekker, hij reageert op die lange stelten van je waarmee je een verkeerd signaal afgeeft.’
Wat een akelige opmerking van haar vader.
‘Dus ik ben een onaantrekkelijk wezen, dat alleen maar benen heeft die de moeite van het kijken waard zijn? Als jij met deze opmerking duidelijk wilt maken dat mijn beste tijd erop zit en ik wuivend het leger van mijn succesvolle jaren achter mij mag laten, mezelf mag wegcijferen omdat alleen anderen recht hebben op aandacht van het mannelijk schoon, en ik nu dus te boek sta als een ongeëmancipeerd en onnozel wezen, en jij stiekem een vuilniszak over mijn hoofd wilt trekken Bart Hammers, dan mag je wat mij betreft vandaag nog je koffertje pakken.’
Snel trekt ze de deken over haar benen die er overigens nog heel goed uitzien voor een veertiger.


‘Mam, wat ‘ie bedoelt is dat mannen altijd wel iets naar vrouwen roepen, ongeacht wat er voorbij loopt.’
‘Juist, zodra er een stel benen voorbij flitst, zijn mannen er als de kippen bij. Bepaalde mannen natuurlijk, van die types die onbedaarlijk boeren terwijl ze met getatoeëerde armen de bilspleet proberen te bedekken en bukkend het zoveelste biertje uit het krat trekken.’
Hij trekt zijn broek omhoog en vetert zijn zelfbeeld weg in zijn sneaker.
‘Toch vind ik het een nare opmerking.’
De deken wordt tot aan de kin getrokken, schielijk kijkt ze neer op het hoofd van haar man. Hij doet nooit zo lang over het veteren van zijn schoenen, meestal bungelen ze er achteraan.
‘Hoe staat het met jou eigenlijk Elvis? Jij wordt toch ook weleens nagefloten?’ De deken wordt om het hele lijf geslagen.
‘Natuurlijk wordt die nagefloten, meiden op die leeftijd hebben helemaal wat te verduren.’ De schoenen zien er strak uit en begeven zich richting het koffieapparaat.
Wat moet Elvis zeggen, dat ze zich geïntimideerd voelt wanneer ze door het park fietst en een groepje jongens haar toeroept, ‘schatje’, ‘sletje’, en ze, zodra ze doorfietst een arrogante hoer is? Moet ze vertellen hoe er gesist wordt als ze op straat loopt en ze jongens passeert? Hoe ze soms een omweg maakt als er weer een groepje doelloos op een brug hangt? Ze groeit ermee op en vindt het idioot dat dit gedrag ongestraft blijft. Gaan we een paar eeuwen terug in onze houding naar de vrouw? Want wat stelt ze voor als je haar wenkt als huisdier? Elvis leert ermee om te gaan, soms wuift ze het weg, meestal wordt ze kwaad en af en toe gaat het mis.
Een tijdje terug fietste ze langs het Breeplantsoen, twee jongens zaten op een bankje, een onschuldig tafereel totdat er een opstond en een stopgebaar maakte. Zou ze rechtsomkeert maken en liet ze de angst regeren? De jongen liep op haar af, de ander bleef zitten. Ze kon haar fiets omdraaien maar daar was het pad te smal voor, ze zou moeten afstappen wat haar tot prooi maakte of ze kon hem negeren, vaart maken en doorfietsen maar dan kwam ze in botsing met de jongen die dacht dat hij verkeersregelaar was.
Ze stopte abrupt en keek de jongen aan, ze hoopte dat haar bonkende halsslagader zich niet stiekem naar haar wang zou verplaatsen. Lacherig zocht hij steun bij zijn vriend die de nodige wiet tot zich had genomen. De jongen kreeg de slappe lach, als een adder lag hij te kronkelen in zijn eigen armen. De jongen voor haar schatte ze een jaar of zeventien, die kon ze wel aan, hij had de bouw van een vis zonder graat. Zijn armen bungelden langs zijn lijf, zijn hals had de lijnen van een frikandel en zijn gezicht de glans van een frituurpan. Uitdagend voelde hij even tussen zijn benen, een beweging waar alleen Michael Jackson patent op had. Hij grijnsde en keek schalks naar zijn vriend. De jongen hapte na elke schaterlach naar adem en kneep zijn ogen tot spleetjes. Ze kreeg zin om hem harder te laten gieren.
Ze stapte van haar fiets af. Onverschrokken moest ze overkomen, ze schraapte haar keel en ging tegenover hem staan. Het linkeroog van de jongen werd bang, het spiertje van zijn lid trok even omhoog, ze rook de olie uit de frituurpan. Plots stak hij zijn hand op, misschien wilde hij haar aanraken of een tik uitdelen, ze wist niet wat zijn intentie was en gaf hem een harde trap tussen zijn benen. De jongen greep opnieuw naar zijn kruis en zakte in elkaar. Elvis pakte haar fiets en keek achterom, ze zag hoe de twee kronkelende lichamen steun bij elkaar zochten.
De weken erna was er de angst voor een onverwachte ontmoeting, ze verstopte zich onder petjes en zonnebrillen en fietste op met de grootste sukkels van school om maar niet in een val te trappen, totdat ze er genoeg van had om met samengeknepen billen op haar zadel te zitten. Ze besloot bij een volgende ontmoeting precies hetzelfde te doen, in angst leven paste niet bij haar. Ze was als held geboren en als held zou ze ondergaan.
‘Elvis, wat doe jij dan als je wordt nagefloten?’
Het kleine hoofd piept boven de deken uit. Ze wil haar moeder laten zweven, de woede die ze soms voelt als er naar haar wordt gesist, laat ze voor nu even varen. Ze trekt de deken van haar moeder weg en kijkt naar het rokje.
‘Ik begrijp het wel hoor, zulke benen ontgaat alleen een blinde.’ Haar moeder giebelt.
‘De kleur vind ik mooi, het verfrist me en geeft me rust maar blijkbaar krimpt de stof in de was. Ik had geen zin om hem uit te doen en al na de eerste stappen op straat merkte ik hoe effectief de lengte van mijn benen was. Nooit eerder maakte ik zulke grote stappen, ik voelde me gezien.
Ja, misschien speel ik de hoer in jouw ogen, Bart Hammers, als ik in alle heerlijkheid mij ondeugend voel en blikken mij volgen. Het lijkt zo lang geleden, alsof het verleden mij inhaalt en ik besef hoe oud mijn lijf in wezen is. Hoe kan het dan zijn dat ik zo’n kinderlijke blijdschap voel? Is het een blijk van waardering, is het de angst ingehaald te worden door mijn dochter, of ben ik bang afgedankt te worden door haar jeugdigheid?’
Het is een bijzonder moment, haar moeder stelt zich kwetsbaar op, het hoofd verstopt zich onder de deken om zich daarna weer te laten zien.
‘Natuurlijk moet ik walgen van een vieze opmerking of een bepaalde blik, uiteindelijk zijn mannen veelal seksistische wezens die zo’n vierendertig keer per dag aan seks denken. Zolang ze tijdens die gedachtes mijn dochter maar met rust laten.’
De schoenen zoeken toenadering en schuifelen in de richting van de bank.
‘Absoluut, de eerste de beste die jou lastig valt, bewerk ik met mijn bijl.’
Het kleine hoofd leunt tegen Elvis’ schouder.
‘Ben jij weleens lastig gevallen Elvis?’
De schoenen lopen kordaat naar de bank.
‘Natuurlijk niet Els, anders had ze ons dat heus verteld, toch Elvis?’

Foto door cottonbro op Pexels.com

Functie elders

Op een ochtend als deze wil ze thuisblijven. Snotterend gooit ze de papieren zakdoek in de prullenbak, ‘dat is dan de achtste’. Haar moeder is ervan overtuigd dat de pollen weer aan het dollen zijn.
‘Er is niets aan de hand’, een avocado wordt onder haar neus geduwd, ‘ruik je dit?’
‘Avocado heeft geen geur.’
De neus van haar moeder hangt boven de ontblote vrucht, ‘nou als je goed je gaten vult, treedt er een zoete geur je neus binnen.’
Elvis hangt er voor de vorm boven maar ruikt niets. Haar moeder pelt een sinaasappel.
‘Dat jij dit zo vroeg kunt eten begrijp ik niet.’
‘Hoe ruikt het?’
‘Zuur mam, om daar nou de dag mee te beginnen belooft weinig goeds.’
‘Als je haar nou mijn ontbijt laat opsnuiven, ben je sneller klaar.’ De wiebelende dooier vindt in zijn geheel de open mond, haar vader geeft een knipoog weg en steekt zijn tong uit. Wat een walgelijk begin van de ochtend.
‘Haalt René je op in deze plensbui? Vertel hem maar niets, tegenwoordig denkt iedereen dat je ernstig ziek bent, zelfs bij een allergie.’
Ongemakkelijk stapt ze achterin de auto van Renés vader, ‘René klinkt wat verkouden, ik dacht hem voor alle zekerheid maar thuis te houden.’ Ze knikt hem toe in zijn achteruitkijkspiegel.

Op afstand loopt de horde achter elkaar het lokaal binnen, als een gedrild dier wordt ze haar kooi ingedreven.
Haarsma praat over risicospreiding, zijn handen zijn gevouwen. Dinand, die aan de overkant zit, geeft haar via meerdere handen een map onder de tafels door. De nieuwsgierigheid neemt de overhand, ze bladert door de stapel papieren, lijsten met namen, adressen, telefoonnummers, krantenartikelen, grafieken en onderzoeksresultaten. Het is een verzameling van complotaanhangers en -theorieën, een andere kijk op de samenleving waarover ze weleens met hem van gedachten wisselt. Het is meer zijn gedachte die hij aan haar doorspeelt, hij geeft haar een kijkje in zijn brein. Ze staat open voor andere meningen en gedachtes, het verbreedt haar kijk, bovendien komt ze uit een gezin wat dit aanmoedigt. ‘Nooit deuren sluiten Elvis. Soms zijn we bang voor het vreemde maar het is de enige manier om te groeien, hoe groter de deuropening, hoe voller het gezelschap in de bovenkamer.’ Haar moeder sloot de tuindeur en greep naar haar hoofd, het gebaar nodigde niet direct uit om haar advies op te volgen.
Dinand heeft een deur waar hij zelf als eerste naar binnenstapt, zo af en toe mag iemand hem volgen als hij zijn verhaal wil delen. Inmiddels is ze erachter dat hij behoefte heeft aan een luisterend oor en iemand die zijn onderzoekdrift op waarde weet in te schatten, hem complimenteert, zijn verkenningen prijst, hem wijst op zijn intelligente bevindingen, hem bevestiging geeft en zijn ego streelt. Ze houdt zich dus op de vlakte.
Ze spreken weleens over de avondklok en de gevangenschap, zoals hij het noemt. De opsluiting van hun generatie, het afknijpen van de geest. Ergens kan ze zich erin vinden maar meestal is het een monoloog van zijn kant, hij zoekt een klankbord, misschien zoekt hij een terechtwijzing, alleen is zij daar niet de aangewezen persoon voor. Ze heeft zoveel andere dingen om over na te denken, een vervolgopleiding, de liefde, de klimaatcrisis. Moet ze zich wagen aan zo’n ander vraagstuk?
Ze voelt dat ze in de gaten wordt gehouden, zijn ogen vragen om een bevestiging, een knik, een lichte draai van haar nek, een duim omhoog. Behoedzaam schuift ze de map opzij, ze probeert zich te concentreren op de uitleg van Haarsma, economie is niet haar sterkste vak.
‘Elvis, hoe teken je een vraaglijn?’
Haarsma wijst naar het bord. Wat een vervelende sukkel is die Dinand ook, hij trekt haar mee een dubieuze map in wat ze zich niet kan permitteren. Ze heeft niet de vrijheid om te kiezen tijdens deze les, ze moet Haarsma te vriend houden. Hij is welwillend als ze met een goed argument wil onderhandelen over een cijfer, meestal betreft het slechts een tiende punt maar het kan vergaande gevolgen hebben als hij hier niet meer voor openstaat.
‘Volgende keer als je weer iets van me gedaan wilt krijgen, zal je toch echt antwoord moeten geven op deze vraag Elvis.’
Ze moet zich ook niet laten afleiden, ze kan Haarsma nog weleens nodig hebben. Hij krabt zich achter zijn oor, hij heeft het ook niet gemakkelijk, collega’s vinden hem te vooruitstrevend, hij durft zaken te bespreken, haalt omstreden onderwerpen aan, heeft kritiek op de economische situatie.
‘Meneer Dinand, verwijdert u zichzelf even uit de les.’
Dinand hangt over zijn tafel, zijn leven is vast zorgeloos en uitgestippeld door zijn adellijke afkomst waar hij graag over praat. ‘Wat wij op zondag doen?’, oppert hij ongevraagd in de pauze, ‘wandelen, discussiëren en sterren kijken door de telescoop van mijn grootvader, een echte Carl Zeiss.’ Er valt een stilte op zijn wedervraag, wat moet ze zeggen? Wij wandelen s’ middags, mijn moeder sluit zich op voor haar yogasessie en mijn vader test het streekbier met zijn vrienden? Zondag is voor haar de beste dag van de week omdat haar moeder van alles bakt en braadt en het gezellig is met vrienden die komen eten, maar het contrast met zijn familie kan niet groter zijn. Ze schrikt van haar schaamte, de afkeer van haar eigen milieu waar anders niets op aan te merken valt. Ze laat zich intimideren door zijn adellijke komaf. Dat wil ze niet, ze kent het gevoel ook niet, ze schaamt zich ervoor, het voelt als verraad, ze moet het doorbreken voordat het de overhand neemt en zij altijd in de schaduw van anderen zal lopen.
‘Wij wandelen ook op zondag, mijn moeder sluit zich daarna op voor haar yogasessie en ’s middags komen Roelof en Josh langs, mijn vaders’ vrienden, met een tas vol streekbiertjes. Die testen ze dan om te kijken welk het meest smaakvol is en dat flesje, de uiteindelijke winnaar, krijgt een plek op de schouw. Omdat mijn moeder een hekel heeft aan al die lege flesjes boven de open haard is het een wisselfles geworden. Nu staat er nog maar een enkel flesje, elke zondag wordt die verwisseld voor een ander etiket. Na haar yoga gaat mijn moeder de keuken in en braadt ze de rug van een hert, of ze bakt kip met citroen en rozemarijn, en altijd als ze net klaar is met de salade, staan Elise en Seda voor de deur. Dan gaat het feest beginnen, de olijven en bitterballen, stokbroden en kazen komen tevoorschijn. Dan wordt er gelachen en gepraat, soms wordt er gedanst. Vroeger schaamde ik me voor ze, maar nu ik ouder word weet ik steeds vaker die deur te vinden die ik uit angst dicht houd, of uit schaamte. Dat wil ik niet meer, ik ben mijn eigen portier geworden.’
‘Wow Elvis, dat klinkt zoveel aantrekkelijker dan de zondag bij mij. Ik moet de hele middag het pianospel van mijn oma aanhoren.’
‘Dan doe je je oortjes in. Het is toch fantastisch om op zondagavond door zo’n klassieke telescoop te kijken, een te worden met het grotere en op te gaan in de oneindigheid, los te komen van het aardse en alle problemen? Daarboven is tenminste een duidelijke hiërarchie, de zon, de maan, de sterren, de planeten, misschien zwerft er af en toe iets raars doorheen, een meteoriet of een ster die van zijn plek valt maar daarboven is er een vaste kern. Een betrouwbare bron, een houvast, dat is wat ik ervaar als ik naar de sterren kijk.’
‘Zie je, ik heb je goed ingeschat.’
‘O, hoe dan?’
‘Jij bent niet van deze tijd. Misschien is deze map toch niet voor jou bestemd, jij bent meer een dromer en een romanticus, terwijl ik mij meer vind in de strijdbaarheid en het geloof in een schaduwzijde van de samenleving.’
‘Die kant heb ik ook hoor, alleen houd ik mij daar nu niet mee bezig. Kom anders over twee maanden terug, dan heb ik meer tijd.’
Zijn schouders hangen, zijn klankbord moet hij voor een ander zien in te ruilen.
‘Ok, ik noteer het even in de map.’
Haarsma loopt langs, ‘Elvis, verpest de laatste maanden niet, je bent juist zo lekker op weg met economie.’
‘Kunt u anders de vraaglijn nog even toelichten?’
‘Wat denk jij nou? Ik sta niet voor niets voor dat bord, dan moet je maar bij de les blijven. Ik heb ook nog een functie elders.’
Dinand noteert haar nummer in de map, ‘wat voor functie zou hij nog meer hebben?’
Ze ziet hem languit op de bank liggen, omringd door stripboeken en half leeggedronken koppen koffie. Kinderen rennen om hem heen, hij roept ze tot de orde maar niemand luistert. Alle vier rennen ze achter elkaar aan, hij probeert boven de stemmen uit te komen maar ze horen hem niet. Hij sleept zich van de bank en volgt ze, ze moeten naar hem luisteren, ze doen de deur open maar als hij aankomt, loopt hij tegen een muur op. Hij neemt even afstand en doet een paar stappen naar achteren, voelt de groeven in de muur en beseft: er heeft nooit een deur gestaan, er is nooit een opening geweest.
Schoorvoetend loopt hij terug naar de bank, als hij er nog staat. Hij haalt adem, als er nog lucht is en slaat de deken om zich heen, als hij nog warmte kan voelen. Hij sluit zijn ogen maar opent ze weer, bang dat het morgen nooit meer licht wordt.

Foto door Markus Spiske op Pexels.com




De man die alles klaren kan

‘Ik begrijp niet dat hij is herkozen. Het hele land racet dankzij hem de afgrond in en wij trekken onszelf nog een klein beetje dieper de klei in tot er niets zichtbaars meer overblijft. Nederland? Heeft dat land ooit bestaan? Jammer van zijn ligging onder de zeespiegel. Het land is inmiddels uit elkaar gerukt, delen drijven ergens over de oceaan, sommige stukken zijn ingepikt door landen, andere restdelen zijn naar de bodem gezakt. Het torentje uit Den Haag is gered door een baggeraar op de Noordzee.’
Haar vader gooit de krant in een hoek en bijt in de filter van een sigaret.
‘Je rookt toch niet meer?’
‘Elvis, in crisis grijpen we altijd naar iets dat ons ondermijnt, deze verkiezingsuitslag is daar een goed voorbeeld van.’
De sigaret wordt in de tuin gegooid. Haar moeder raapt hem op en werpt hem in de afvalemmer, ‘en ik maar denken dat jouw hart een groen randje heeft.’
Hij pakt een peen van de fruitschaal, ‘ik zal je zeggen Els, er kleurt even helemaal niets aan mij. Slechts een zwartgeblakerde anus geeft het resultaat van de verkiezingen aan. Wat een shitzooi, wat een bedriegerij, wat een land zijn wij.’
Ze moet hem gelijk geven, het valt haar ook tegen dat links sneuvelt.
‘We zijn een behoudend land geworden, waar is onze pioniersgeest gebleven, onze manmoedigheid? De dappere dodo is van een uitstervend ras en niet meer op ons van toepassing.’ Hij draait zich om wat geen goed teken is.
‘Ik moet naar school, tot later.’
‘Weet jij Elvis, dat onze voorvaderen hebben gehangen voor de vrijheid?’ De wortel wordt in de tuin gegooid.
‘Nou ja zeg Bart, welke kant ga je nu ineens op?’ Haar moeder raapt het op en steekt de peen het vogelhuisje in.
‘Denk jij dat daar een konijn in past?’ De wortel wordt naar een struik verplaatst.
‘Ratten komen op ons af, vretende ratten,’ het voer verdwijnt in de afvalbak, ‘ze pakken ons alles af, op den duur worden we opgevreten door angst en is ons aanpassingsvermogen, onze houding in dit nieuwe normaal, de aanleiding van een crisis van een omvang die wij niet kennen. Het brengt ons nog dieper in de afhankelijkheidspositie waarin wij ons bevinden op een aarde die door nalatigheid zichzelf verwoest.’
Het is een heldere uiteenzetting en een opbeurend wereldbeeld die haar vader zo weet neer te zetten op een doordeweekse ochtend. Met zijn koffie loopt hij de tuin in. Ze begrijpt zijn frustratie, hij had ingezet op een partij die de kerncentrales zou sluiten en de klimaatcrisis aanpakte.
Eigenlijk stemt hij groen uit liefde voor haar. Zijn grootste zorg is de nalatenschap van zijn generatie. Door onwetendheid en een lakse houding van de wereld blijft zij achter op een afgekloven aarde. Wie is er verantwoordelijk voor zo’n omvangrijk probleem?
Dezelfde vraag stelde iemand tijdens de les maatschappijwetenschappen. Het houdt haar sindsdien bezig maar ze komt er niet uit, er zijn teveel belangen. De mens is afhankelijk van een ingewikkeld systeem. De positieve gedachtes en de uiteenzettingen in haar hoofd worden teniet gedaan door de massale omvang van het vraagstuk. Ze raakt verstrikt in een web van beloftes, opstandigheid, olie op zee en dode dieren.
Toen ze er later over sprak, thuis aan tafel, kwam de beer in haar vader los. Haar moeder begreep het onmachtig gevoel maar haar vader zette de boel in lichterlaaie. Dacht ze ver te komen met haar hangende hoofd? Ook hij raakte vaak in vertwijfeling maar hij bleef strijden tegen kernreactors, hongerlonen, subsidies die te laag waren, bomen die gekapt werden, hij had zelfs nog achterop een tractor gestaan uit respect voor het boerenwerk. ‘Laat je stem horen Elvis, altijd, hoor je me? Altijd.’

‘We zijn onze eerbied kwijt.’ Ze beseft dat het klinkt als een preek op zondag, maar ze staat achter deze gedachte. Alles waar het woord ‘eerbied’ mee gemoeid is, wordt gelinkt aan brildragende mannen die met een folder onder de arm hun voet tussen de deur zetten, of met furie achter de kansel staan. Het is een vergeten woord, in eenzaamheid wacht het zijn beurt af tot iemand hem weer oppikt en hem in een context plaats om de betekenis weer waarde te geven.
Zij groeit op in een maatschappij die zichzelf door zijn eigen tempo inhaalt. Hoe kun je iets op waarde schatten als je niet de tijd neemt het tot je te nemen? Als we terug gaan naar de basis weten we weer waar het omdraait. Om eenvoud, om de koe en haar melk, de kaas en het vlees. Een cirkel die lang te volgen was maar door de zucht naar meer, een ondergewaardeerde levensvorm is geworden. Het is deze visie van haar ouders, die ze begrijpt en deelt.
‘Hoe dieper je het bos ingaat en je huid zich laaft aan de koelte van de takken, hoe meer je de natuur waardeert, maar zodra je bladeren uit verveling plukt doordat de onrust de overhand neemt, ben je het bos niet waardig.’
‘Het klinkt als de ondervinding van een zendeling op missie maar je hebt helemaal gelijk hoor Els, we missen ontzag voor de natuur.’
Elvis kan zich vinden in de teleurstelling van haar ouders. We zijn een consumerende wereld met spilzucht, het verwijdert ons van het geloof dat het ooit weer goed komt. Eenvoud is de enige manier om weer terug te keren naar een plek die je kent. Misschien zijn we inderdaad behoudend, en ontbreekt het ons aan lef, misschien voelen we de rand van de afgrond en staan we op een keerpunt van ons bestaan, misschien handelen we uit angst en kiezen we om die reden op dezelfde man die alles klaren kan.
Haar vader steekt een wortel achter zijn oor, ‘Elvis, we moeten nog vier jaar wachten, in de tussentijd maken we er maar het beste van. Als je vanmiddag thuiskomt kunnen we een potje basketballen?’
‘Waarom verzinnen jullie niet eens een andere sport?’
Elvis twijfelt, ze weet precies hoe het gaat. Ze lopen naar het plein waar zij een paar vrienden ontmoet, haar vader probeert indruk te maken, hij wordt aangemoedigd en zij wordt aanbeden. Door Rutger, een jongen die zij niet ziet staan. Hij heeft veel te veel praatjes, doet beloftes die hij niet nakomt en maakt grappen waar hij zelf om lacht. De meeste meisjes trappen erin, maar zij niet. Ze heeft hem door, hij maakt niets waar. Wil ze het anders, een ander plein bezoeken, wil ze nog wel met haar vader basketballen? Ja, dat wil ze. Ze houdt van de vorm van de bal, het geluid op de straatstenen, het gejoel van haar vader, ze weet wat ze kan verwachten. Soms is het zo ontzettend fijn te weten waar aan toe te zijn. En die gedachte rijmt, wat niet haar bedoeling is. Het is per slot van rekening geen sinterklaasavond.
Haar vader gooit de bal naar haar hoofd, haar moeder duwt hem de tuin in. Het vertrouwde plaatje dat telkens opnieuw wordt gedraaid, soms zit er een kras in en blijft het steken in dezelfde groef. Ze kent de melodie en het ritme, de naald die de cirkel bewerkt. Laat alles zo blijven, zo kan er niets misgaan.

Foto door Polina Kovaleva op Pexels.com

De held

Haar moeder maakt een spirituele reis door Afrika, in meditatie bezoekt ze plekken die haar tot rust manen en voor Elvis onzichtbaar blijven. Ze bewandelt zandduinen in woestijnen en trekt met een rugzak door wildernissen. Soms heeft ze pech en achtervolgt een luipaard haar spoor op de dagen van onrust, als de slaap de geest van teloorgang ontmoet en haar reactie vertraging oploopt.
Vroeger begreep ze haar moeders tocht niet, de gang naar de schaduw, de boom na een wandeling op de hei. Het irriteerde, het matje onder de arm, de weg naar stilte bracht haar uit evenwicht waar haar moeder de balans vond. Het ondermijnde Elvis’ behoefte aan vrijheid, het voldeed niet aan het beeld dat bij een heldin hoorde. Ze wilde geen moeder die rust als doel had.
Het verlangen naar een vrijheidsstrijder groeide, ze wilde een vrouw met opgestroopte mouwen die voorop liep bij een demonstratie en leuzen riep die aanstootgevend waren. ‘Fuck de elite’, ‘Fuck de overheid’, ‘Dood woningnood’. Haar moeder heeft nooit in een opruiende menigte gelopen maar moedigt Elvis aan het wél te doen, misschien wil ze van haar leven leren, de verloren stappen zetten met haar dochters schoenen.
‘Laat je niet ontmoedigen Elvis. Denk nooit: ‘ik word toch niet gehoord.’ Ook jouw stem is van belang zelfs als de echo uitblijft.’
Elvis is milder geworden en leert haar moeder niet te veroordelen omdat zij haar een heldenrol toebedeelt.
Je wordt als held geboren of gaat ten onder als loser. Haar vader bepaalde haar lot bij de geboorte door de naam te geven van een legende. Ze moet het waarmaken, de onvolprezen heldenrol op zich nemen en hem met eer uitdragen. Het is een taak die ze moet uitvoeren. De naam past bij haar. Door de glans waarin de letters van haar naam zijn gedoopt, leert ze hoe ze hem moet uitspreken. Met een sprongetje in het midden ‘El…vis’, om de diepte van de betekenis aan te geven. Sommigen noemen haar arrogant, niet iedereen begrijpt dat glamour nu eenmaal bij haar naam hoort. Soms treedt ze op door een entree te maken. Dan komt ze op hoge hakken in een leren broek, in een strak truitje onder een kort leren jasje met parelmoeren pailletten en een zwarte baret, met bovenop een puntje dat naar de zon wijst.
Dan geniet ze van de aandacht, haar naam wordt geroepen, de glinstering van haar persoonlijkheid weerkaatst in de ringen om haar vingers. Op die momenten weet ze wat het is om een held te zijn, geliefd te worden, omringd door vrienden die je willen voelen, je nek willen ruiken, je adem willen zijn. Ze doet het niet vaak, zich overdreven uitdossen en transformeren tot de held die zij niet is. Hooguit drie keer per jaar trekt ze haar glamouroutfit uit de kast. Ze moet zich namelijk goed voelen, sterk en vast, zoals een steen in cement, ze moet zichzelf mooi vinden, woest aantrekkelijk en onvervangbaar, uniek en legendarisch.
Meestal voelt ze zich niet zo zeker, dan kruipt er weer een puistje uit zijn hol, of zit haar haar als een kersttak in juli, haar geest maakt idiote sprongen in haar hoofd, of haar lijf rijpt tijdens een nacht van klam zweet. Ze begrijpt haar moeder wel. Het is heerlijk om op een matje in Afrika te zitten, geluiden te horen in een land waar je niet woont, je geest tot rust te roepen en te ontglippen aan de dag waar je tegenop zag. De dag van een toets of een uitgesteld essay, een zware onvoldoende omdat ze niet geleerd had en naar buiten staarde naar een konijn dat telkens terug keek op de avond van haar eerste blowtje, na de gebroken belofte met haar vader die haar zo graag ooit zelf wilde meenemen in de wereld van ‘de geest die naar de disco gaat en op exploderen staat.’ En als het moment daar is, en haar vader merkt dat ze stoned en zonder hem het spul heeft gerookt, dan neemt de held een sprint. Vlucht ze haar schulp in, draait ze de deur op slot, verduistert ze de ramen met een enkel kaarsje aan. Ook helden op de vlucht zijn bang in het donker.

‘Zat je weer op een Savannevlakte in Botswana?’
Haar moeder rolt haar handdoek op.
‘Nee, ik zat gewoon thuis. Met mijn ogen dicht dacht ik aan jou, wat eigenlijk geen mediteren is want dat is leegte, maar jouw energie vult de ruimte.
‘Had dat dan gezegd, dan was ik naar mijn kamer gegaan.’
‘Ik wil juist niet dat je voor mij op de vlucht slaat, bovendien had ik ook naar mijn eigen kamer kunnen vertrekken. Ik vond het juist fijn om jou te ervaren in stilte. Je hebt zo’n sterke aanwezigheid, ik word helemaal opgenomen in jouw krachtveld.’
Ze begrijpt niet zo goed wat haar moeder bedoelt, maar ze gelooft wel dat mensen energie uitstralen. Dat kent ze van haar vrienden, bij de een valt ze in slaap en bij de ander kan ze een marathon lopen. Dat zijn de fijnste mensen. Het lijkt haar niets om met iemand te zijn waarmee je de helft van je leven in slaap doorbrengt.
Haar moeder doet het goed. Ze heeft energie en probeert het, zoals ze zelf zegt, te kanaliseren. Tegenwoordig noemen ze dit ADHD, maar op de manier zoals zij het brengt belanden we op een poëtische wolk. Alsof het voorbij zweeft, zij het pakt, naar haar matje versleept en het weer wegwuift, zo de kosmos in om de energie weer neer te laten dalen op iemand die het kan gebruiken. Zo heeft ze dit altijd verteld en Elvis geloofde haar.
Ze gelooft haar nog steeds.
Haar moeder maakt de wereld mooier door dingen te verbloemen, verzacht de dag die zij misschien als hard ervaart. Ze gaat op een mat zitten en blaast het weg, Elvis loopt over de rode loper en neemt de energie die haar moeder te veel is, over.
Zo blijven ze in balans, in rust worden de mooiste dingen geschapen. Haar moeder hoeft haar mouwen niet op te stropen om een held te lijken, ze is er een. Ze is een fee die wegblaast, weg zweeft en altijd weer terugkomt, op een mat, in de kamer, op de hei onder een boom.

Foto door Alex Haraus op Pexels.com

Prakmoes van meneer Van der Woude

Dit is het verhaal van meneer Hofstee. Hij woont in de Oranjestraat naast meneer Van der Woude. De twee hebben al jaren ruzie over een thermoskan, ooit door meneer Van der Woude uitgeleend aan meneer Hofstee en zijn wandelvrienden. Eens in de maand maakt de club ‘Voorwaarts mars’ een wandeling van dertig kilometer op streekpaden, waarvoor meneer Hofstee ruim een week van tevoren zijn wandelgids doorspit. Om de kilometer zet hij een rood vlaggetje langs paden die dwars door weilanden lopen en ruiterpaden kruisen.
Als mevrouw Van der Woude zich er niet tegenaan zou bemoeien waren haar man Wim, en Harry Hofstee nog dikke vrienden. Ze roken graag samen sigaar en willen nog wel eens een kaartje leggen. Nu niet meer. Ze zijn samen chagrijnig en staren uit het raam, ze wachten op tijden van vroeger, momenten die niet meer terugkeren.

Elvis, ik vind het een grappig verhaal maar het voldoet niet aan de opdracht, nogmaals: schrijf een essay over de bekrompenheid van de samenleving. Mijn advies: trek het breder, maak het raakvlak groter, trek de buren uit elkaar en stap uit de straat.

Na een middag naar het scherm te staren, zal ze toch de vraag op tafel moeten gooien. Haar moeder schept aardappelen op, de rode kool ernaast walmt, de sudderlap snijdt ze aan met het antieke mes. Dit is een burgerlijk tafereel, het eten van een paar eeuwen terug voorgeschoteld krijgen.
‘Wij eten toch nooit zo raar?’
Een deel van de sudderlap wordt door haar moeder op haar bord gelegd.
‘Wat is hier raar aan? We vervreemden steeds meer van onze eigen cultuur als we niet eens meer een aardappel mogen eten.’
‘Sinds wanneer eten we aardappelen?’
De eerste hap glijdt al door haar vaders keel.
‘Sinds ik de Hollandse pot weer heb ontdekt. Het is een cult om weer stamppot te eten, een oude liefde die plots weer heerlijk smaakt, bovendien bevatten ze vitamine C, vezels, kalium en antioxidanten voor de weerstand.’
Haar moeder knikt instemmend en ruikt aan de rode kool.
‘Eigenlijk smaakt het lekkerder met appeltjes, maar die had ik niet in huis.’
Elvis neemt een hap van de kool.
‘Je moet het prakken,’ de vork van haar vader drukt zich in de rode smurrie, ‘kijk zo.’
Waarom zou ze dat doen, alleen al van het geluid wordt ze misselijk.
‘Het is een traditie Elvis, prakmoes voelt nu eenmaal anders in de mond. Ik vind het een sensationele ervaring, jij niet?’
Haar vader maakt een kuil in het midden, haar moeder vult het met jus.
‘Nog een beetje Els, zodat het lekker vulkaniseert.’
‘Ik vind het een smerige en burgerlijke maaltijd.’
‘Eten is niet smerig Elvis, er zijn mensen die hier een moord voor plegen.’
Haar moeder snijdt een stukje van haar sudderlap af en mengt het met de rode koolprut.
Als je hier een moord voor pleegt, ben je niet goed in de bovenkamer en zijn je smaakpapillen ziek. Ze moet nu toch eens die vraag stellen voor dat stomme essay.
‘Wat vinden jullie bekrompen?’
‘Wat of wie?,’ het glas water van haar vader schommelt in zijn hand, ‘want als je naar een persoon vraagt Elvis, dan ben jij het.’
‘Ik, hoezo?’
‘Omdat je denkt dat het eten van een aardappel een mens burgerlijk maakt.’
Het mes op haar moeders bord maakt een knarsend geluid.
‘Nou, je bent inderdaad bevooroordeeld Elvis, en dat is ook een vorm van bekrompenheid.’
‘Ik vind mezelf helemaal niet bekrompen.’
‘Nee, natuurlijk niet,’ haar vader haalt zijn hand door zijn haar, ‘ik vind mezelf ook helemaal niet knap maar ik ben het wel.’
Schaterend wipt hij op zijn stoel.
‘We worden steeds bekrompener, het is Holland op z’n smalst, we denken tolerant te zijn maar we zijn een gezamenlijke bekrompen geest. We zijn bang voor andere culturen, invloeden van buitenaf, vooruitgang, beweging, maar soms is behoudend zijn helemaal niet erg, dan wil je teruggrijpen naar iets wat je kent.’
‘Zoals de aardappel?’
Even trilt haar bord als hij hard met zijn vuist op tafel slaat.
‘Juist! En dat heeft niets met bekrompenheid te maken. Dat weet je toch Elvis? Wij zijn niet bekrompen.’
Haar moeder ruimt de tafel af.
‘Weet je wie bekrompen zijn?’
Het zal vast de overheid zijn, of de premier.
De stoel van haar vader wipt weer naar achteren.
‘Onze buren.’
De vaatwasser wordt aangezet.
‘Ja, Hofstee en Van der Woude! Die twee waren de beste vrienden en kregen ruzie om iets onbenulligs.’
Haar vader staat op en schuift zijn stoel aan.
‘Ja joh, waar ging het ook alweer over? Een boormachine, of iets anders stoms.’
‘Een thermoskan.’
‘Een thermoskan inderdaad! Hoe weet jij dat nou weer Elvis?’
Ik keek net uit mijn raam toen dat ding uit zijn rugzak op straat viel. Die ene buurman met die bril poetste hem op, maar hij lekte en had een deuk.’
De stroopwafels worden door haar vader op tafel gezet.
‘Die buurvrouw schijnt al jaren jaloers te zijn op de vriendschap tussen die mannen, die manipulatieve draak maakt zo’n kabaal dat het een wig drijft tussen die twee.’
‘Het zijn ontzettende leuke gasten met elkaar, nu zit Van der Woude de hele dag met die heks opgescheept.’
De koffiegeur reist door de kamer.
‘Dat moet een bekrompen geest zijn.’
‘Precies Elvis, een burgerlijk tafereel, ik denk dat er ’s avonds aardappelen op het menu staan die ze prakken tot moes.’
‘Ja,’ vult haar moeder aan, ‘en bij de koffie serveren ze vast stroopwafels. Wat een bekrompen geesten, brrrrr, blijf daar maar ver van uit de buurt Elvis. Bekrompenheid is volksziekte nummer een en zo besmettelijk als de pest.’

Foto door Sunsetoned op Pexels.com


Altijd zes


‘Moet je kijken Elvis, wat ik nu weer heb gevonden!’
Stefan pakt de afstandsbediening.
‘Mam, we zitten middenin een documentaire.’
‘Kijk nou toch, moet je eens lezen.’
Haar moeder komt aangesneld en houdt een vel papier omhoog, Elvis pakt het velletje aan, Stefan leest mee,

‘Mijn vader is een verzamelaar,
hij rookt een Cubaanse klapsigaar
die hij uit een kistje tovert
waarmee hij mama’s hart verovert.’

‘Vind je het niet enig? Zo koddig, je moet een jaar of zes zijn geweest.’
Met een plof neemt haar moeder plaats op de bank.
Ze heft haar billen op en haalt de chipszak weg.
‘Elvis kon al op jonge leeftijd rijmen.’
‘Dichten,’ Stefan neemt een graai uit de zak.
‘Nou, op die leeftijd heet dat rijmen hoor, zoals je doet op vijf december.’
Hij leest de tekst nog eens door, ‘ik vind het anders een knap gedichtje voor een zesjarige.’
Haar moeder gaat er voor zitten en trekt haar benen op de bank.
‘En weet je wat nou zo bijzonder is, dat sigarenkistje hebben we nog steeds, het staat bij Elvis’ vader op de werkkamer.’
Stefan heeft door dat de documentaire op zich laat wachten en strekt zijn benen uit.
‘O echt? Eigenlijk is het best een dubbelzinnig gedichtje.’ Hij neemt de regels nog eens door.
Het wordt tijd dat Elvis zich er tegenaan gaat bemoeien, wat overdreven om zo gestoord te worden omdat haar moeder toevallig iets opduikt.
‘Het is een versje,’ ze kijkt haar moeder aan die met haar handen onder haar hoofd steeds dieper de bank inzakt, ‘meer niet.’
Stefan leest het weer over.
Elvis grist het papier weg. ‘Wat hebben jullie? Het is geen Shakespeariaans werk, het is een simpel versje.
Ik had er een hele reeks van.’
‘O echt? Heb je er nog meer van?’
Haar moeder gaat recht op zitten, ‘het is zo bijzonder en nog met de handgeschreven ook, waar vind je nog zoiets?’
‘Op elke kinderkamer hoor mam, alleen had je er vroeger weinig oog voor.’
‘Nou, dat geloof ik niet, misschien dat je net op het verkeerde moment aan me zat te trekken.’
‘Een verkeerd moment van vijftien jaar lang.’
‘Nou ja Elvis, doe niet zo pathetisch.’
Natuurlijk doet haar moeder weer de wisseltruc, ze vangt de bal op, voelt dat hij lucht lekt en gooit hem terug.
‘We gaan even verder kijken mam.’
Het is nu wel even genoeg geweest. Haar moeder verveelt zich natuurlijk nu al haar vriendinnen in quarantaine zitten of laveloos op de bank gesprekken voeren met hun teennagels.
‘U mag anders wel meekijken,’ Stefan knikt naar Elvis, ‘toch?’
Ze kan natuurlijk onmogelijk zeggen dat ze daar geen zin in heeft, liever leunt ze tegen de Tommy Hilfigertrui aan zodat ze naar zijn hart kan luisteren.
‘O, heerlijk, ik haal even wat dadels.’ Gehaast sloft haar moeder de keuken in, ‘willen jullie ook wat?’
‘Neemt u maar twee biertjes mee.’ Stefan knijpt Elvis in de wang, ‘zo erg is het toch niet, je moeder is best gezellig.’
Met de dadels en biertjes op haar schoot gaat ze naast Stefan zitten.
‘Heerlijk om even naast jouw jonge God plaats te nemen, Elvis. Waar gaat de documentaire eigenlijk over?’
‘Over digibetisme.’ Elvis hoopt dat ze afhaakt.
‘O, daar heb ik ook last van, daarom val ik als een blok voor zo’n geschreven rijmpje.’
Vroeger had ze er nooit oog voor en opeens plaatst ze Elvis op een troon alsof ze de dichter des Vaderlands is.
Haar moeder schatert om de grap die Elvis al honderd keer heeft gehoord. Ze kan er maar het beste van maken en er gewoon naast blijven zitten.

Ze moet echt eenzaam zijn om zomaar aan te schuiven. Hoe moet het als zij over een paar jaar op kamers gaat, hoe vult ze dan haar dagen in? Elvis ziet de lege bank voor zich, ze zal haar teennagels lakken, de versjes teruglezen en verlangen naar de middag van dadels en bier.
‘Kom bij me zitten, als je even met je ogen knippert zijn we zo weer negen jaar verder.’
Haar moeder neemt een slok bier, terwijl ze nooit bier drinkt en laat vervolgens een boer, wat ze onbehoorlijk vindt.
‘Drink je niet mee?’
Elvis heeft geen zin te vertellen dat haar moeder haar flesje leegdrinkt en haar plek inneemt, de bank bezet terwijl ze tegen die trui wil aanleunen.
Ook wil ze niet erkennen dat zij net zo bang is voor de tijd, en ergens altijd zes had willen blijven. Als je kunt rijmen over beren, konijnen en sigaren denk je in eenvoud en ben je alle ismes voor, nazisme, calvinisme, narcisme, seksisme, vulgarisme. Eenmaal ouder moet je daar een mening over vormen en met je moeder kijken naar een documentaire over digibetisme, terwijl zij er doorheen tettert en jij het wilt volgen.
En als je dan eindelijk op een leeftijd bent dat je je grenzen kunt aangeven en je moeder een halt wilt toeroepen, doe je een beroep op je emotie, die je zegt dat er besef is. Dat als je een keer met je ogen knippert alles anders kan zijn. Je moeder kan dood neervallen en je vriend kan je verlaten, die ene vriendin laat je barsten en de telefoon knalt uit elkaar.
In die wetenschap blijft Elvis zitten en geniet ze van een saaie documentaire, naast haar moeder op de bank. Haar voeten rusten op Elvis’ schoot. Elvis fluistert de teennagels iets toe, maar nagels praten alleen terug tegen degenen van wie de tenen zijn, waar ze op rusten.
En daar kom je weer achter als je wat ouder bent, een kind hebt, op de bank naast haar zit, jong wilt lijken en jouw dochter contact legt met jouw teennagels, die uiteraard zwijgen.
Natuurlijk weet Elvis dat, maar als je eenmaal met je ogen knippert kan alles anders zijn.


De bubbel van 1969

‘Als ik alles over zou mogen doen, vanaf de oorsprong, en zelfs het gewurm door het geboortekanaal opnieuw moet doorstaan, dan zou ik zeven keer rond de aarde gaan, mijn minnaressen bij naam noemen onder de gordel van Orion, en maakte ik een pirouette op een Budjonny op weg naar Wenen.’ Haar vader klapt zichzelf op de knie en kijkt zijn vrienden aan.
‘Tja, dat kan nou eenmaal niet.’ Willem wrijft zich achter zijn oor.
‘Nee droogkloot, zo ver was ik ook al.’
Vroeger was alles beter, de mensen zweefden de jaren door. De rokjes wapperden op als de tram klingelde en voorbij reed. Mensen liepen met een los bontje om de kraag van hun lange jassen, die ver tot over de knieën met de klinkers lonkten. De jaren vijftig waren vleugen van hoop, warme chocomelk met anijs brachten het volk in een gezamenlijke vreugde.
Elvis kent de verhalen van haar vader die ze weer overgeleverd kreeg van zijn vader. De betere tijden moet ze als waarheid aannemen, ze heeft geen vergelijkingsmateriaal. Haar vader vergelijkt de pandemie met de jaren zestig. De biertjes klinken en het vuur wakkert aan.
‘Was er toen ook zo’n virus?’
Willem wrijft zich achter zijn andere oor. ‘Dat heb ik dan gemist.’
Haar vader gaat rechtop zitten. ‘Nee Elvis, er was een bubbel, maar een andere dan waar we nu in zitten. Toch denk ik dat de meesten hem als minder positief ervaren en zich eerder opgesloten zien in een bunker.’
‘Anders ik wel,’ Willem trekt er nog eentje open.
‘Ik denk,’ haar vader schuift zijn benen ver uit elkaar, ‘dat wij onszelf overstijgen in onze welvaartsbubbel, het prachtige onderkomen waarin we ons alles kunnen veroorloven, zien we niet meer. We voelen de vreugde niet, we zijn gedegradeerd tot onderkruipsels van het systeem dat ons de afgrond in werpt.’
‘Welk systeem?’
‘Het financiële natuurlijk. Dat wat ons ontbeert is niets meer dan de absolute leegheid. Onze arrogantie de wereld te besturen, ons leven te beheersen heeft het nulniveau bereikt. Ik ben er blij mee, ook ik was mijn kompas kwijt, de wil om anders te kijken is terug. Eigenlijk heeft de pandemie mij gered van het nog dieper wegzinken in een elitaire ongelijkheid waarop de wereld is gestoeld. We zijn nu allemaal gelijk, iedereen kan aan de beurt zijn.’
Willem gaapt. ‘Welke bubbel was er dan in de jaren zestig?’
‘Ken je dat fenomeen niet?’ Haar vader schudt met zijn hoofd alsof er een aardverschuivende gebeurtenis over het hoofd wordt gezien.
‘Welk Menofeen?’ De schoenen van Willem kijken beduusd, ze verstoppen zich onder zijn stoel.
‘In de jaren zestig stond bubbel voor adem, voor licht en lucht. Huizen als bubbels werden ontworpen, lampen in dezelfde vorm hingen in woonkamers, maar de grootste bubbel vormde zich op Hawaï.
Een vulkaanexplosie bracht daar een bubbel van wel drieëntwintig meter hoog. Mensen vonden het een wonder, die immense rode lavabol aan de horizon werd het symbool van kracht en hoop.
‘Die bubbel waar we nu in zitten geeft toch geen kracht en hoop?’
‘Wel als je er anders naar kijkt Elvis, maar dat leer je later als je meer hebt meegemaakt, dan weet je een opening van een zwart gat te onderscheiden.’


Hij staat op en gaat naast haar zitten. Deze avonden zijn goud waard. Bij de vrienden van haar vader aanschuiven en luisteren naar hun verhalen. Kijken hoe ze aangeschoten worden, haar vader die op de gitaar speelt, het geluid van brandend hout, haar moeder die met bitterballen en pelpinda’s langsgaat, het biertje dat zij meedrinkt. Leunend tegen zijn schouder weet ze dat ze die bubbel niet met haar vader kan delen. Eigenlijk begrijpt ze niets van zijn verhaal, een bubbel ervaart zij als fijn samenzijn met iemand op een eiland waar je voor altijd wilt blijven, zoals ze weleens met Stefan heeft.


‘Hoe is de pandemie voor jou?’ Haar vader kijkt haar aan, ze wordt nog net niet dronken van zijn adem.
‘Niet leuk, ik kan nergens heen, alle cafeetjes zijn dicht, ik mag niets. Ik mag niet in groepen lopen of fietsen, in supermarkten word ik ontweken. Als ik per ongeluk kuch, hollen mensen weg. Op school zit ik op de tocht, het is ijskoud, en ik kan me niet concentreren. Docenten lopen met een boog om me heen en worden op een voetstuk geplaatst, alsof wij allemaal ziek zijn en iedereen met opzet willen besmetten. Ik voel me genegeerd, wij doen er nu eenmaal niet toe en niemand neemt ons serieus omdat wij per ongeluk jong zijn en het virus mogelijk overdragen. Nu je het toch vraagt, ik voel me het grootste deel van de dag rot. Ook ik wil zo zitten met mijn vrienden en niet bang zijn op een feestje voor de politie die voor de deur staat, zodat ik weer naar huis moet.’
Ze wordt stevig tegen zijn torso aangedrukt.
‘Waarom feest je dan niet zoals wij doen, rond het kampvuur?’
‘Ik heb meer dan vijf vrienden pap, dan staat de hele tuin vol, feesten doe je met veel.’
‘Ik wist niet dat je je zo eenzaam voelde.’
Willem staat op. ‘Nee natuurlijk niet Bart, jij ligt in die bubbel van je. Ga lekker in je eentje genieten van die mooie crisis waarin jij blijkbaar in een rubber bootje ligt te drijven. Jouw dochter lijdt zich te pletter, maar jij ziet het niet omdat jij een andere waarheid maakt. Mensen sterven, weet je dat? En ik geloof best in die bubbel van 1969 die hoop gaf, maar deze blubberbubbel van jou geeft een andere hoop. Een hoop shit en ellende. Jij leeft in een bubbel die niet de mijne is.’ Waggelend vindt Willem zijn fiets.

‘Ach, hij heeft wel eens vaker een kwade dronk.’
‘Hij is misschien niet dronken, hij ziet het gewoon anders dan jij pap.’ Elvis staat op en zwaait de rest van de vrienden gedag.
‘Klote voor je Elvis, maar houd vol, voordat je het weet pak je weer een lekker festivalletje.’ Een arm jengelt omhoog.
De vrienden zijn leuk maar ze voelen niet wat zij voelt. Ze weten niet hoe mensen naar haar kijken, oude mensen met een angstige blik en alle andere zien haar gewoon niet. Alsof ze nooit heeft bestaan en altijd in een bubbel boven de aarde heeft gezweefd. Misschien is ze een slap aftreksel uit 1969 en spat ze straks als een lavabelletje uit elkaar en zal haar licht nooit voor iemand aan de horizon schijnen.

Foto door Pixabay op Pexels.com

De betekenis

Zijn jas hangt open, het shirt eronder dient een verzoek in, ‘Leave me alone’. De blik van de jongen is strijdbaar, alsof hij een brug heeft gebouwd, met zijn blote handen de metalen constructie heeft gelegd, en op de middenweg zijn huldiging afwacht. Dat lukt natuurlijk niet met zo’n tekst op je borst.
‘Dit is Wassim.’ Van Donselaar staat er onhandig naast, haar handen proberen elkaar te schudden. ‘Wassim komt uit Syrië en wil hier een bestaan opbouwen samen met zijn familie. Willen jullie hem opvangen?’
Zijn uitdagende blik beheerst de ruimte.
‘Kim, mag Wassim naast jou zitten?’
De jongen glimlacht naar haar truitje als hij plaatsneemt. Kim schuift haar stoel op.
‘Wat doe jij nou? Heet jij op deze manier onze nieuwe leerling welkom, door een meter het gangpad in te duiken?’
Haar docent Tekenen loopt bemoedigend op Wassim af en schrijft iets in zijn schrift, ‘Zoo schrij-ven wij wel-kom.’ Zoo praat ze natuurlijk ook tegen haar moeder die niet doof is. Elvis ziet geen menselijke partner naast haar, eerder een hond die ze africht en haar commando’s opvolgt.
‘Ik weet hoe wij ‘welkom’ schrijven, ik spreek goed Nederlands en kan u prima volgen. U hoeft mij niet anders te behandelen dan de rest.’
Van Donselaar snuit haar lege neus. ‘Zo, dat gezegd hebbende gaan we over tot de orde van de dag. Graag zie ik een Escheriaans werk zoals vorige week besproken. Combineer het mathematische aspect met de illusie waar we het over hadden. En omdat de nieuwe meneer niet anders behandeld wil worden, mag hij voor de juiste instructie even meekijken in de aantekeningen van Kim om daarna zelfstandig aan de slag te gaan.’

Wat een manier om die jongen welkom te heten. Ze kan beter lesgeven aan kleuters, alhoewel die haar door hun directheid zouden slopen. ‘Juf stinkt naar konijnenhok.’
Elvis benoemde volgens haar ouders als kind, alles wat ze eigenaardig vond.
‘U heeft een grote neus’, tegen de ober in het Chinese restaurant.
‘Dank je wel dat jij mij ziet. Ik heet Bizi, mijn ouders hebben mij naar hem vernoemd.’ De man wees lachend naar zijn neus.
‘Zij waren blij met mijn neus, zo kon ik het beroep van mijn vader overnemen, dat van kok.’
Vol enthousiasme legde hij haar moeder zijn favoriete gerecht voor.
Elvis weet nog hoe ze haar gezicht onder de kin van de ober stak en schuin omhoog, beide neusgaten inkeek. Zulke grote had ze nog nooit gezien. De neus besloeg minstens een kwart van zijn gezicht. Het was een wonderlijke ontdekking vanuit dit gezichtspunt.
Haar moeder trok haar terug in de stoel en draaide zich weer naar de ober, die onverschrokken met zijn uitleg verder ging. En weer stak Elvis haar hoofd onder de neus. Een wereld van haartjes openbaarde zich, vrouwtjes in snotkarretjes reden door de neusgatenpoort en baanden zich een weg door het Harenbos. Toen een vrouwtje uit haar karretje dreigde te vallen, bedacht Elvis zich geen moment. Ze boorde haar vinger diep de neus in. De man greep naar zijn hoofd en liet de menukaart vallen.
Elvis werd met harde hand in de stoel teruggeduwd, ze weet nog dat haar vader haar verdedigde, want zo waren kinderen nu eenmaal.
‘Dit betekent iets anders Bart Hammers, dit doen andere kinderen niet.’
Haar vader zei niet te weten of andere kinderen in neusgaten zaten.
‘Dit signaal mogen we niet negeren, dit is buitensporig gedrag. Wat betekent het?’
Ze trok de kroepoek uit Elvis’ hand, de bewegende wenkbrauwen van haar moeder vertelden veel, Elvis heeft er weinig van onthouden.
‘Els, het betekent niets, Elvis gaat op ontdekkingstocht. Dat hoort bij haar leeftijd.’
Haar vader smokkelde kroepoek onder tafel haar kant op, en na een lang stilzwijgen werd de specialiteit op een serveerwagen binnengereden. Met uiterste voorzichtigheid nam haar moeder de eerste hap.
‘Voor straf word ik vergiftigd, let maar op, Aziatische mensen hebben zo hun eigen praktijken, vooral Chinezen. Je weet niet wat er zich achter die ogen afspeelt. Ze lachen, maar smeren intussen mijn Pekingeend met natriumnitraat in.’
De eend werd in kleine hapjes gegeten. Elvis moest ook een paar stukken eten.
‘Waar is dat nou goed voor?’ Haar vader veegde zijn mond af en smeet het servet op tafel.
‘Jij ook Bart,’ haar moeder propte een vork in zijn mond, ‘als we door een eend sterven, dan gaan we allemaal.’
‘Moet Elvis de dupe worden van jouw kronkel?’
‘Als ze niet als een torpedo haar vinger in die man zijn neus had gestopt, was ik nu nog zeker van ons bestaan.’
Het gerecht werd steeds behoedzamer op de tong gelegd. ‘When you are in Japan, never trust a Chinese man.’
‘Els, we zitten in ons eigen land, dus er is niets aan de hand.’
‘Gaan we nou de hele avond aan de rijmelarij?’
Haar vader gaf Elvis een knipoog en wenkte de man.
‘Doe mij er maar een biertje bij.’
De man snelde weg met zijn dienblad, Elvis zag hoe hij haar ontweek. Hij was natuurlijk bang geworden door haar ontdekking. Niemand wist dat een verborgen wereld de omvang van zijn neus in stand hield. Hij verloor onderweg zijn koksmuts en stopte zijn neus erin.

De jongen loopt op haar af. ‘Ik ben Wassim.’
Had ze naar hem gestaard toen ze met haar gedachten in een Chinese neus zat?
‘En jij?’
‘Ik niet.’
Ze beet op haar tong. ‘Ik ben Elvis.’
‘Weet je wat mijn naam betekent?’
Waarom moet ze een gesprek beginnen waar ze niet om vraagt?
‘Bange wezel.’
‘Wat is een wezel?’
‘Een soort muis in de vorm van een teckel.’
‘Een teckel? Wat is dat?’
Hij kan nog wel wat taallessen gebruiken.
‘Ik ben helemaal niet bang.’
Elvis tikt op zijn shirt. ‘O nee? Zo maak je geen vrienden Wassim.’
Hij kijkt naar zijn borst. ‘O, dat? Dat is maar een zin.’
‘Het betekent toch iets?’
Wassim haalt zijn schouders op. De bruggenbouwer laat de ijzeren constructie dalen. ‘Weet jij wat mijn naam betekent?’
Azijnzeiker, koningskind, bakkersjong, poetsmaniak, wat kan het haar schelen?
‘Aantrekkelijk.’
Komt hij nou helemaal naar haar toegelopen om zichzelf te verrijken?
‘Dat is dan mooi, ik ga.’
‘En wat betekent jouw naam?’
‘Mijn naam betekent niets.’
‘Niets?’
‘Het zijn letters zonder inhoud, net zoals de zin op jouw shirt.’
Ze loopt naar haar fiets. Als hij zich niet groter voordoet dan hij is, maakt hij misschien ooit zijn naam waar. Tot die tijd moet hij weten dat alles een betekenis heeft, een zwijgende moeder, de neus van een Chinees, woorden op een shirt, een klas die afstand houdt.
Ze hoort haar naam. ‘Elle-vis, ik weet het, jij bent een aparte vis!’
De bliksem geeft zijn lichtstraal, het fietspad regent plassen. Betekenisvoller kan de dag niet eindigen.

Foto door Quang Nguyen Vinh op Pexels.com

Ga je hok uit

Het interesseert Elvis niet wat de rest van haar vindt. De meiden uit haar klas, de bitches, de nerds, de paardenmeisjes, de dellen, ze worden allemaal in een hokje gepropt. Zij wil niet in een hok passen, ze is geen konijn. Een persoon is veel aantrekkelijker als hij nergens bij hoort en zijn intrek op een open veld neemt, de volgepropte hokken achter zich latend. Volgens haar vader ontkomt ze er niet aan, de natuur van de mens dwingt ons er nu eenmaal toe om zo overzicht te houden op de mensenmassa. Heeft zij ook zo’n oordelend oog? Ze probeert het in ieder geval te ontwijken.


De grijze jas van imitatiebont kleurt mooi bij haar ogen. Zij hoopt ook op een plek in het veld maar anderen hebben daar vast een andere mening over. Ze ritst de cognackleurige laarzen dicht. Zo is ze een nerd als ze boven een zeven scoort en een bitch als ze voor haar mening uitkomt. Toch voelt ze zich geliefd. Jongens zien haar graag en slechts een kleine groep meisjes stoort zich eraan. De meesten mogen haar, op ieder feestje is ze welkom. De laatste tijd slaat ze ze over, sinds mensen kotsend om haar nek hangen, vindt ze er weinig meer aan. Watjes zijn het, zij kan echt zoveel beter tegen drank dan al die brallers om haar heen.
De laatste keer kon ze Daan naar huis slepen, ze had om de vijf meter de neiging haar op straat te laten liggen. ‘Nee, je mag ze niet bellen, mijn vader is niet van het lachgas.’ Er viel weinig te lachen, als een jager trok ze aan de poten van het kapotgeschoten wild, de weg naar huis met een manke ree was lang en haar rokje veel te kort. Ze bibberde haar legging uit. Af en toe werden ze giebelend ingehaald door een stel paardenmeisjes of stopte er een auto met een eenzame man. Nooit stoppen voor een auto met een enkele zichtbare hand aan het stuur, je weet maar nooit waar die andere zich ophoudt. Als kind zag ze een piraat met een haak aan de andere arm voor zich, rustend op zijn schoot. Later begreep ze haar vaders woorden beter, viezeriken waren het.
Het gewicht van haar vriendin in benevelde toestand was verre van ideaal maar ze weigerde om in te stappen bij mannen die ze niet kende. Zelfs de Audi van Hugo uit 6 VWO liet ze voorbij gaan, ook hij reed met een hand aan het stuur. Terwijl hij het raampje liet zakken, zat zijn tweede hand aan een blikje bier vast. ‘Stom rijkeluisjoch.’
Slingerend reed hij de straat door en sleurde op de hoek een afvalcontainer mee. Het had nogal wat zwervend afval tot gevolg, een man aan de overkant schoof zijn raam open: ‘Hee, raap die kliko eens van de weg!’ Ze keek nog even om zich heen. ‘Ja, jij, met die dronken temeier naast je.’
Zijn gouden voortand weerkaatste in het schijnsel van de lantaarnpaal. Hij sloot zijn raam en draaide een shaggie, zijn blik volgde haar nauwlettend.
‘Botte bouwvakker.’ Elvis liep door en zette Daan in een portiek even verderop.
‘Laat me niet alleen Elvis.’ Ze kroop tegen een bloempot aan en hapte in de bladeren.
Elvis keek om de hoek van de straat, de kliko lag nog op de weg, de deur van de bouwvakker ging open. Een rolstoel reed naar buiten, de man stuurde richting de afvalcontainer en prikte met een grijper de troep op. Het was een akelig gezicht om de vloekende man te zien worstelen, misschien had hij ooit een bedrijfsongeval gehad en was hij dagen later in een diepe put gevonden. De weerkaatsing van zijn gouden tand in het zonlicht was vast zijn redding geweest. Aarzelend bleef ze staan, ze moest kiezen tussen een man in een rolstoel en een plantetende vriendin.


Daan hing voorovergebogen. ‘Volgens mij is dit een hennepplant, ik voel me opeens nog veel beroerder.
Elvis rook genoeg, dit was geen lavendelplantje. ‘Waarom eet je van een plant? Je bent toch niet het debiele zusje van een cavia?’
Ze hees Daan op die begon te huilen. ‘Ik een debiel, hoe kun je dat nou zeggen?’
Het gehuil echode in de portiek. Een man deed open, een urinelucht gierde het huis uit. ‘Wat is hier aan de hand, mijn portiek uit!’
Dat moest wel een junk zijn. Zijn ene voortand kleurde geel. Daan kroop uit haar foetushouding en leunde tegen haar schouder. Het leek erop dat ze haar eigen gewicht kon dragen.
De terugweg was lang, ze doolden door straten met achter enkele ramen een schijnsel dat de route aangaf. ‘Elvis je mag het niet vertellen hoor, mijn vader heeft een hekel aan drugs.’
‘Wie kauwt er dan ook op een weedplant?’
‘Dat ging per ongeluk.’
‘Waarom kauw je op een plant?’
‘Je zegt het zelf, ik ben vast niet helemaal goed.’
Het zelfmedelijden trok de straat door. Ze sleepte haar vriendin het laatste stuk de stoeptegels over, als een peuter slofte ze naar haar voordeur. ‘Kun je me naar mijn slaapkamer helpen?’
‘Nee, je slaapt maar op de bank, ik ga naar huis.’
Elvis duwde de sleutel in het slot maar de deur ging als vanzelf open. Daar stond Daans vader, zijn navel piepte onder zijn geruite pyjamajasje vandaan. ‘Zo, waar komen wij nou helemaal vandaan?’
Haar vriendin ging rechtop staan, als een soldaat die zijn korporaal groet.
‘Daan heeft een verkeerde kippenpoot gegeten op het feestje van Daniel.’
‘Kip?’ Zijn navel hipte even op. ‘Welk feestje?’
Haar vriendin liep naar binnen en schudde druk met haar hoofd achter de ruitjesrug.
‘Een verjaardag, gewoon met kip en cola.’
‘Aha, zo’n verjaardag. Met slingers en ballonnen en de taart van tante To. Nou vooruit Elvis, ik vind het een mooi verhaal. Hebben jullie nog ergens een zakdoek gelegd en weer gevonden? Nee, hè, dat dacht ik al. Volgens mij hebben jullie er nog nooit een gezien, een echte, die van katoen. Nou, als jullie maar hebben genoten. En gelachen, want dat is belangrijk.’
Ze wilde nog iets zeggen maar de ruitenpyjama sloot de deur.
‘Raar burgerlijk mannetje,’ Elvis keek omhoog na geklop op een ruit. Daar stond haar vriendin. Ze opende het raam en trok haar hoofd naar links en haar mond scheef, de tong gleed langs haar mondhoek. Ze maakte een piepend en knorrend geluid, terwijl haar neus de lucht insnoof. Haar nagels krasten tegen het glas.
Elvis’ lach galmde de straat over. Niets was zaligmakender voor een cavia, dan terug te zijn in zijn eigen hok.

Foto door Oleg Magni op Pexels.com

Alles gaat voorbij

‘Het is een gevaarlijke gek, de politiek is beter af zonder hem.’ De rups steekt zijn kop boven de hoop uit. Haar vader gooit er een schep bovenop. ‘Als er eenmaal gerommel is in een partij is het feestje over. Die man verdient ruim negen duizend euro per maand, weet jij wel hoeveel gasten we daarvoor in ons restaurant moeten bedienen?’
Haar moeder veegt de tegels schoon, de gordijnen achter de ramen van de omgebouwde schuur, verbergen de leegte van het aanlendende restaurant.
De meetlat van haar vader wordt in het zand gelegd. ‘Die charlatan moet eens plaats maken voor het echte nieuws.’
De bezem gromt over de tegels, ‘honderdtachtig Bart.’
Hij krabbelt de afmeting op een servet. ‘Vier meter vijfenzeventig, groter kan ik het terras niet maken.’
Een tegel krijgt een plek in het zand.
‘Honderdtachtig gasten per maand, dat zijn er vijfenveertig per week. Dat aantal hebben we regelmatig over de vloer. Verdienen wij negenduizend euro per maand?’ De bezem wordt in de zandhoop gesmeten. ‘Als ik dat had geweten had ik mijn billen op het zand van de Malediven gedraaid, in plaats van ze hier achter een bezem te laten zweten.’
Met een plof wordt de volgende tegel neergelegd. ‘Ben jij vergeten dat we sinds februari verlies draaien? Weet jij wel hoeveel hypotheek er op dit huis rust, dat we voor die lui koken om uit de verbouwingskosten te komen? Op welke elektriciteitsrekening staan die pannen te dampen? Het meeste geld gaat op aan vaste lasten en de inkoop.’
‘Ik ken ook niemand die zoveel biologisch inkoopt.’
Elvis kent de uitdagende toon van haar moeder en loopt naar haar kamer. Ouders zijn ingewikkelde mensen, ze kibbelen om het salaris van een politicus terwijl ze zelf illegaal geld binnen harken. De feestjes tijdens de lock down, met kreeft achter gesloten gordijnen is hij blijkbaar vergeten.
Volgens haar vriendin Daan is overwaardering van geld de reden van ontevredenheid. Het heeft een kortstondige impact op ons geluk en werkt als een magneet op de geldstroom die stilligt. Dat maakt ons narrig. Als we hiervan worden verlost, weten we weer waar het eigenlijk om draait. De eenvoud, de natuur, de stilte in je kop. Misschien heeft ze gelijk.
Op Instagram staat haar vriendin met wc-papier over haar mond gespannen, ingekapseld als een mummie. ‘Corona is shit’.

Elvis weet dat het een bevlieging is, alles gaat volgens haar vader voorbij. Soms een geruststellende gedachte. Sinds het bedrijf van Daans vader niet meer goed loopt moeten ze het met minder geld doen. De tweede Golf ging de deur uit en de Mexican Cruise maakte plaats voor een vakantie met een grotere impact. Omdat ze te laat waren met boeken, belandden ze op een nudistencamping op Ameland.
Sindsdien heeft het gezin zich ontdaan van overdaad. Haar vader bevrijdde zich van zijn kleding die zijn vet verborg, haar moeder toonde haar strakgetrokken huid, schalks kijkend naar dochter Daan die veel ogen deed knipperen.
‘Het was de beste vakantie ooit.’ Daan plaatste haar mondkapje voorzichtig achter haar oren. ‘Puur natuur is niet duur’, stond er op de bananenschil geschreven. De elastiekjes hingen angstig achter Daans oren. ‘Weet je wel hoe lekker het is om in je nakie een avocado te eten? Gewoon een avocado?’
Elvis kon zich er niets bij voorstellen.

Daan vond het zoveel fijner dan al die vakanties ervoor, waar ze hele dagen op een schip naar de overkant tuurden en verlangden naar een ver gelegen eiland. Dit was tenminste een actieve vakantie, een survival. Overdag ving de familie haar eigen vis of ze knalden met carbid een konijn uit zijn hol.
Na de vakantie werd het naakte leven voortgezet. Daans vader is van mening dat een lichaam een omhulsel is van iets kostbaars, een tempel die aanbeden moet worden, waarom iets moois verbergen wat de aandacht verdient? Elvis had de voorzichtige omvang van zijn borsten bestudeerd. Ze leken te huilen op een verkeerde huid maar zaten nu eenmaal vast aan dat mannenlijf. Het was gênant bij Daan op bezoek te komen en haar ouders naakt op de leren bank te zien.
‘Het doet koud aan de billen, daarom zitten we op een kleedje.’ Alsof het kleedje haar blik deed verrassen.
Haar vriendin droeg sinds die vakantie minder merkkleding, ze hadden weinig om het lijf. Af en toe gaf Elvis haar een afdankertje, een te klein geworden shirt of een broek. Ze begreep pas later dat Daan zich verschool achter haar vakantieverhaal. Het was geen nieuw verworven inzicht, als wel een direct gevolg van de pandemie.

Door Jesses aanhoudende berichtjes verliest ze de race in haar game. ‘Kom je naar de garage van Charlie Post? Iedereen komt, neem bier mee.’ De feesten van het nieuwe normaal zijn best leuk, een beetje bij elkaar hangen op plekken die niet mogen. Ze neemt onder haar jas een truitje mee, stel je voor dat Daan in een halve blote bui is. Ze heeft weinig zin om tegen een naakt lichaam aan te praten.

Haar vader ligt uitgeblust op de bank. ‘Volgende keer schep je mee Elvis.’
Behoedzaam schikt haar moeder een kussen achter zijn rug.
‘Ik ga naar Charlie.’
‘Charlie Post? Ook weer zo’n charlatan, mooie praatjes maar wel fout.’
De rug van haar vader strekt zich. ‘Kijk je uit? Die jongen is in staat om het huis op te blazen. Vorig jaar deed hij hetzelfde met de speakers van zijn vader, een godsvermogen, die jongen zoekt het randje op.’
‘Het is allemaal maar materie pap.’
Ze krijgt tien euro in haar hand gestopt. ‘Ga maar lekker genieten Elvis. Voordat je het weet sta je net als je moeder hopen zand te scheppen in je tuin.’
Op het nieuws huilt de politicus. ‘Waarom heeft ‘ie geen zakdoek? Die man gaat stuk.’
‘Els sommige mensen verdienen geen zakdoek, we gaan allemaal stuk vroeg of laat.’
Elvis pakt een banaan mee.
‘Trouwens Elvis, jij moet heel blijven, dus als die Charlie Post carbid in een opening stopt waar het niet hoort, maak je je onmiddellijk uit de voeten.’
‘We gaan alleen maar een biertje drinken.’
‘Ja, dat ken ik, voordat je het weet staat het huis in de fik, rent iedereen elk een kant op, en valt de party uiteen.’
‘Carbid hoor je in geen een opening te stoppen.’
‘Die Post heeft geen melkbus op zijn oprijlaan staan, Els.’
Elvis stapt op de fiets, als ze door het raam kijkt stapt de politicus in zijn auto. De camera volgt de witte zakdoek die zijn chauffeur hem aanreikt. De Jaguar verdwijnt uit beeld, de witte zakdoek wappert uit het raam.