Hoe broos het leven is

Het is een dag zoals andere, als ze het loopje van de bladeren volgt en de wind gelooft op zijn ruisen, vermoedt ze dat het een dag wordt die niet opvalt, een die haar met rust laat, haar laat varen op het vertrouwen. Er is geen verjaardag, geen feest, misschien overlijdt er iemand ver van haar vandaan en is er verdriet van een ander. Vandaag op school lijkt alles te verlopen zoals altijd. Toch is er altijd wel een luikje dat plots openwaait, met nieuws dat zich moet openbaren.
Directeur Poelsma marcheert binnen, haar pumps zijn niet voor deze tred gemaakt, ze houdt zich nog maar net staande aan het bureau van Bloemingh. De papieren onder haar arm maken indruk, enkele zinnen krijgen een rode onderlijn. Ze mompelt wat, de docent slaat haar hand voor haar mond en vindt steun op haar stoel, de directeur richt zich tot de klas.
‘Jeroen Postberg, jullie wel bekend, is met spoed opgenomen in het ziekenhuis, hij is aangereden door een vrachtwagen. Over zijn situatie kan ik helaas niets zeggen. Wat ik alleen wel weet is dat het hoogstwaarschijnlijk een ongevalletje dode hoek is. Daarom heb ik met alle docenten overlegd om de les zoals hij nu wordt gegeven te staken en aandacht te besteden aan dit dodelijk wapen. Het is niet de eerste keer dat een van onze leerlingen ons is ontvallen na een incident met een dergelijke spiegel.
‘Is Jeroen dood dan?’ Joris wipt op zijn stoel.
‘Hij is niet dood, hij leeft. Nogmaals, over zijn situatie tast ik nog volledig in het duister.’
Ze kijkt onderzoekend de klas in en zet haar zonnebril af, ‘juist ja.’
Jeroen, de jongen met de krullen, zou hij op zijn skateboard zijn geweest? De jongen met de tattoo had waarschijnlijk zijn oortjes in. De jongen met de geruite shirts. Waarom waarschuwde niemand hem? De jongen met de zwartgelakte pinknagels.
Al gauw verschijnt er een filmpje op internet, Jeroen op zijn skateboard zonder oortjes in maar lachend aan de telefoon zwevend over het kruispunt richting de Van Traalaan. Hij ziet het niet, waarom waarschuwt niemand hem voor het naderend onheil? Een vrachtauto slaat af, Jeroen roetsjt de bocht om.
‘De lach zit in jou’, een clown wijst met zijn witte handschoen naar een tekstballon in de vorm van een rode neus, ‘Gebroeders Baan, feestartikelen voor een lach met een traan,’ de vrachtauto verdwijnt uit zicht, mensen snellen toe. Een vrouw bedekt hem met haar jas, op dat moment stopt het filmpje.
‘Wat betekent dit nou?’
Elise bekijkt het filmpje nog eens voor het geval zij iets over het hoofd ziet, een teken, een verlossend antwoord, een verwijzing. Bloemingh haalt het groepje uit elkaar.
‘We moeten afwachten, meer kunnen we niet doen. Zoals directeur Poelsma mij heeft verzocht, zal ik uitleg geven over de dode hoek bij een vrachtwagen.’
Haar docent laat een filmpje zien. Een vrachtwagenchauffeur stuurt met zijn linkerhand, terwijl zijn rechter een frikandel naar zijn mond brengt. Zijn bierbuik hobbelt onder het stuur, om de paar kilometer zwaait hij naar een collega. Elvis heeft nooit geweten dat er zoveel vrachtwagens op de weg zijn. Hij stapt uit en belt.
‘Kijk, hij gebruikt zijn verstand door netjes uit te stappen. Dat is les een, houd je telefoon in je broekzak als je onderdeel uitmaakt van het verkeer.’
Bloemingh hapt in haar appel. Haar ogen glunderen alsof ze naar een romantische speelfilm kijkt. Zou ze op die chauffeur vallen? De man staat nog steeds te bellen en brengt plots zijn hand naar de achterkant van zijn broek. Zijn bierbuik gaat op en neer als hij zich uit de voeten maakt. Met een ruk trekt hij de wc-deur open en snelt naar binnen. Niet veel later rijdt hij weer over de wegen, zijn linkerhand aan het stuur, zijn rechterhand graait in een zak pinda’s.
De wc-deur waar het wemelt van de bacteriën is de man even vergeten, hij likt het zout van zijn vingers. Tijdens vakanties verbiedt haar vader gebruik te maken van openbare wc’s, waardoor er een spoor urine langs de autoroute du Soleil naar haar huis leidt.
‘Eindelijk, we komen bij het bewuste fragment aan.’
Het klokhuis wordt naar binnen gepropt, ‘let op de vrouw op de fiets.’
De camera zoemt in op een blauwe jas.
‘Kijk, ze komt vast van de markt, haar mand voorop zit volgeladen met fruit. Dat maakt het nog treuriger, wij weten dat ze zo wordt geschept door de vrachtwagen.’
‘Natuurlijk weet zij dat ook, deze situatie is toch nagespeeld?’
‘Jos, ga alsjeblieft even mee in het moment, in de fantasie en de gedachte dat dit ons allemaal kan overkomen. De les die we hieruit trekken is: blijf alert. En dat lukt niet met een telefoon in de hand, fruit in de mand, intussen bedenken hoeveel appeltaarten daarvan gebakken gaan worden of oortjes in die je afsluiten van omgevingsgeluiden die je behoeden voor een groot onheil.’
‘En met een hand aan het stuur rijden terwijl je een frikandel weg kaant, mag wel?’
‘Nee Elvis, dat mag ook niet, we hebben hier te maken met een regisseur die een stereotype neerzet. Laten we de invulling van zijn dagbesteding even achterwege laten en ons concentreren op de fatale verkeershandeling.’
De vrouw fietst rechtdoor, de chauffeur kijkt in zijn rechterspiegel en slaat rechtsaf. De achterste banden verpletteren een tros bananen, appels rollen over de weg, de vrouw ligt bewegingloos onder haar stuur. Het fruit verspreidt zich verder over de weg, als een mislukt stilleven. Langzaam draait de camera weg.
‘Kijk, hoe broos het leven is. Deze vrouw wordt in een klap uit het leven getild, op haar tafel staat vanavond geen verse appelmoes.’
Iedereen is er stil van. De vrachtwagenchauffeur rijdt gewoon door, het schlagerfestival op de radio overstemt de val, even voelt hij een porretje aan de zijkant van zijn truck maar hij vermoedt dat het de wind is.
‘Ondanks alle camera’s en spiegels kunnen we ongelukken als deze niet ontlopen, een dode hoek is onvermijdbaar.’
Poelsma komt binnen, haar pumps strijden voort, ‘ik heb net met Jeroens ouders gesproken, de situatie is kritiek. Alsjeblieft jongens, kijk uit als je straks weer op de fietst stapt. Er zijn mensen die thuis op je wachten, een heel leven hebben jullie in het vooruitzicht. Wij zijn niet onsterfelijk, een draai aan een stuur, een vlaag van een wind, een liedje op je oren, het kan bepalend zijn.’
Ze trekt haar schoenen uit en verlaat de klas op blote voeten.
‘Kijk, wat een symbolisch gebaar. We zijn allemaal tere schepsels. Neem afscheid als je ’s ochtends de deur uitvliegt, zelfs na een ruzie met je ouders, hoe moeilijk het soms is je trots opzij te zetten. Niet iedereen komt weer thuis.
We zijn miezerig en toch zo arrogant te denken dat we onverwoestbaar zijn.
Ik weet het, op jullie leeftijd is er geen absoluut getal, geen einde aan een tunnel, het bestaan lonkt naar oneindigheid maar als je wat ouder bent, groei je naar bewustzijn toe en kom je tot besef dat je maar een leven hebt.’
Daar is Elvis niet zeker van, zolang ze maar niet terugkeert in het lichaam van een wandelende tak.
Op de fiets doet ze haar oortjes uit, ze hoort de wieltjes van Jeroens skateboard, zijn stem. Hij moet overleven en terugkeren, zonder Jeroen zal de klas kleurloos zijn. Ze stapt van haar fiets en wandelt terug naar huis. Nooit zag ze bloemen verscholen in de struiken van het park, de besjes langs het paadje die leiden naar de kastanjeboom. Nooit geweten dat ze zich zo beschermd voelt onder zijn takken. Een vrouw met een wandelstok tikt op haar schouder.
‘Als kind kwam ik hier al. Kijk, hoe mooi de groeven lopen, de kastanjes die hier liggen zijn heerlijk, die kun je gewoon in de oven leggen. Al achtentachtig jaar raap ik ze hier op, de laatste jaren zoek ik een toevallige voorbijganger die mij wil helpen.’
De vrouw reikt haar boodschappentas aan.
‘Ik weet het, jouw generatie beleeft geen geluk aan kastanjes rapen. Het gevoel is jullie vreemd, romantiek behoort tot het verleden. Het wrange aan ouder worden is het verlies van het tastbare, je vriendinnen, je man, zelfs de kist van mijn eigen kind heb ik dichtgeschroefd. Mensen gaan zonder een laatste woord, alleen een zin blijft als herinnering of een enkel woord dat later zoveel meer betekenis krijgt. Soms is het beter om vroeg te sterven, als een held, een Monroe of James Dean, het riddert je tot een legende. Nee, ouder worden valt niet mee.’
Haar handen bestrijken de boom als ze haar ogen sluit.
‘Deze boom is de enige die de snede in mijn ziel voelt, we zijn wat dat betreft uit hetzelfde hout gesneden.’
Ze geeft een knipoog weg, Elvis overhandigt haar de volle tas.
‘Als ik ze straks eet, proef ik de herfst uit de vorige eeuw. Dat is een andere smaak. Ieder jaar een nieuwe kleur.’
Ze knijpt Elvis in de arm.
‘Word maar niet zo oud als ik hoor maar als je toch besluit te leven, doe het dan voluit. Beter kort en krachtig, dan lang en loom.’

Ze schuifelt het paadje af, Elvis stapt op de fiets, doet haar oortjes in en maakt vaart. Onderweg rijdt ze bijna een vrouw op het zebrapad omver, ze fietst door het rode licht, zwaait naar een vreemde jongen en schreeuwt klanken uit. Ze trapt door en voelt de kou langs haar oren suizen. Eenmaal thuis, smijt ze de deur dicht en gooit ze haar jas uit.
‘Mam, ik ben thuis!’
‘Dat hoor ik.’
Haar moeder komt aangetrippeld op haar veel te jonge sneakers, ze lijkt op een meisje in een ouder lichaam. Haar knieën vertonen het vlees dat zich ooit strak om de knieschijf spande. Elvis tilt haar op, haar moeder gilt het uit.
Ze houdt van het leven, ze wil onsterfelijk zijn. Ze is niet dood, ze leeft.



Foto door Erik Mclean op Pexels.com