Op een ochtend als deze wil ze thuisblijven. Snotterend gooit ze de papieren zakdoek in de prullenbak, ‘dat is dan de achtste’. Haar moeder is ervan overtuigd dat de pollen weer aan het dollen zijn.
‘Er is niets aan de hand’, een avocado wordt onder haar neus geduwd, ‘ruik je dit?’
‘Avocado heeft geen geur.’
De neus van haar moeder hangt boven de ontblote vrucht, ‘nou als je goed je gaten vult, treedt er een zoete geur je neus binnen.’
Elvis hangt er voor de vorm boven maar ruikt niets. Haar moeder pelt een sinaasappel.
‘Dat jij dit zo vroeg kunt eten begrijp ik niet.’
‘Hoe ruikt het?’
‘Zuur mam, om daar nou de dag mee te beginnen belooft weinig goeds.’
‘Als je haar nou mijn ontbijt laat opsnuiven, ben je sneller klaar.’ De wiebelende dooier vindt in zijn geheel de open mond, haar vader geeft een knipoog weg en steekt zijn tong uit. Wat een walgelijk begin van de ochtend.
‘Haalt René je op in deze plensbui? Vertel hem maar niets, tegenwoordig denkt iedereen dat je ernstig ziek bent, zelfs bij een allergie.’
Ongemakkelijk stapt ze achterin de auto van Renés vader, ‘René klinkt wat verkouden, ik dacht hem voor alle zekerheid maar thuis te houden.’ Ze knikt hem toe in zijn achteruitkijkspiegel.
Op afstand loopt de horde achter elkaar het lokaal binnen, als een gedrild dier wordt ze haar kooi ingedreven.
Haarsma praat over risicospreiding, zijn handen zijn gevouwen. Dinand, die aan de overkant zit, geeft haar via meerdere handen een map onder de tafels door. De nieuwsgierigheid neemt de overhand, ze bladert door de stapel papieren, lijsten met namen, adressen, telefoonnummers, krantenartikelen, grafieken en onderzoeksresultaten. Het is een verzameling van complotaanhangers en -theorieën, een andere kijk op de samenleving waarover ze weleens met hem van gedachten wisselt. Het is meer zijn gedachte die hij aan haar doorspeelt, hij geeft haar een kijkje in zijn brein. Ze staat open voor andere meningen en gedachtes, het verbreedt haar kijk, bovendien komt ze uit een gezin wat dit aanmoedigt. ‘Nooit deuren sluiten Elvis. Soms zijn we bang voor het vreemde maar het is de enige manier om te groeien, hoe groter de deuropening, hoe voller het gezelschap in de bovenkamer.’ Haar moeder sloot de tuindeur en greep naar haar hoofd, het gebaar nodigde niet direct uit om haar advies op te volgen.
Dinand heeft een deur waar hij zelf als eerste naar binnenstapt, zo af en toe mag iemand hem volgen als hij zijn verhaal wil delen. Inmiddels is ze erachter dat hij behoefte heeft aan een luisterend oor en iemand die zijn onderzoekdrift op waarde weet in te schatten, hem complimenteert, zijn verkenningen prijst, hem wijst op zijn intelligente bevindingen, hem bevestiging geeft en zijn ego streelt. Ze houdt zich dus op de vlakte.
Ze spreken weleens over de avondklok en de gevangenschap, zoals hij het noemt. De opsluiting van hun generatie, het afknijpen van de geest. Ergens kan ze zich erin vinden maar meestal is het een monoloog van zijn kant, hij zoekt een klankbord, misschien zoekt hij een terechtwijzing, alleen is zij daar niet de aangewezen persoon voor. Ze heeft zoveel andere dingen om over na te denken, een vervolgopleiding, de liefde, de klimaatcrisis. Moet ze zich wagen aan zo’n ander vraagstuk?
Ze voelt dat ze in de gaten wordt gehouden, zijn ogen vragen om een bevestiging, een knik, een lichte draai van haar nek, een duim omhoog. Behoedzaam schuift ze de map opzij, ze probeert zich te concentreren op de uitleg van Haarsma, economie is niet haar sterkste vak.
‘Elvis, hoe teken je een vraaglijn?’
Haarsma wijst naar het bord. Wat een vervelende sukkel is die Dinand ook, hij trekt haar mee een dubieuze map in wat ze zich niet kan permitteren. Ze heeft niet de vrijheid om te kiezen tijdens deze les, ze moet Haarsma te vriend houden. Hij is welwillend als ze met een goed argument wil onderhandelen over een cijfer, meestal betreft het slechts een tiende punt maar het kan vergaande gevolgen hebben als hij hier niet meer voor openstaat.
‘Volgende keer als je weer iets van me gedaan wilt krijgen, zal je toch echt antwoord moeten geven op deze vraag Elvis.’
Ze moet zich ook niet laten afleiden, ze kan Haarsma nog weleens nodig hebben. Hij krabt zich achter zijn oor, hij heeft het ook niet gemakkelijk, collega’s vinden hem te vooruitstrevend, hij durft zaken te bespreken, haalt omstreden onderwerpen aan, heeft kritiek op de economische situatie.
‘Meneer Dinand, verwijdert u zichzelf even uit de les.’
Dinand hangt over zijn tafel, zijn leven is vast zorgeloos en uitgestippeld door zijn adellijke afkomst waar hij graag over praat. ‘Wat wij op zondag doen?’, oppert hij ongevraagd in de pauze, ‘wandelen, discussiëren en sterren kijken door de telescoop van mijn grootvader, een echte Carl Zeiss.’ Er valt een stilte op zijn wedervraag, wat moet ze zeggen? Wij wandelen s’ middags, mijn moeder sluit zich op voor haar yogasessie en mijn vader test het streekbier met zijn vrienden? Zondag is voor haar de beste dag van de week omdat haar moeder van alles bakt en braadt en het gezellig is met vrienden die komen eten, maar het contrast met zijn familie kan niet groter zijn. Ze schrikt van haar schaamte, de afkeer van haar eigen milieu waar anders niets op aan te merken valt. Ze laat zich intimideren door zijn adellijke komaf. Dat wil ze niet, ze kent het gevoel ook niet, ze schaamt zich ervoor, het voelt als verraad, ze moet het doorbreken voordat het de overhand neemt en zij altijd in de schaduw van anderen zal lopen.
‘Wij wandelen ook op zondag, mijn moeder sluit zich daarna op voor haar yogasessie en ’s middags komen Roelof en Josh langs, mijn vaders’ vrienden, met een tas vol streekbiertjes. Die testen ze dan om te kijken welk het meest smaakvol is en dat flesje, de uiteindelijke winnaar, krijgt een plek op de schouw. Omdat mijn moeder een hekel heeft aan al die lege flesjes boven de open haard is het een wisselfles geworden. Nu staat er nog maar een enkel flesje, elke zondag wordt die verwisseld voor een ander etiket. Na haar yoga gaat mijn moeder de keuken in en braadt ze de rug van een hert, of ze bakt kip met citroen en rozemarijn, en altijd als ze net klaar is met de salade, staan Elise en Seda voor de deur. Dan gaat het feest beginnen, de olijven en bitterballen, stokbroden en kazen komen tevoorschijn. Dan wordt er gelachen en gepraat, soms wordt er gedanst. Vroeger schaamde ik me voor ze, maar nu ik ouder word weet ik steeds vaker die deur te vinden die ik uit angst dicht houd, of uit schaamte. Dat wil ik niet meer, ik ben mijn eigen portier geworden.’
‘Wow Elvis, dat klinkt zoveel aantrekkelijker dan de zondag bij mij. Ik moet de hele middag het pianospel van mijn oma aanhoren.’
‘Dan doe je je oortjes in. Het is toch fantastisch om op zondagavond door zo’n klassieke telescoop te kijken, een te worden met het grotere en op te gaan in de oneindigheid, los te komen van het aardse en alle problemen? Daarboven is tenminste een duidelijke hiërarchie, de zon, de maan, de sterren, de planeten, misschien zwerft er af en toe iets raars doorheen, een meteoriet of een ster die van zijn plek valt maar daarboven is er een vaste kern. Een betrouwbare bron, een houvast, dat is wat ik ervaar als ik naar de sterren kijk.’
‘Zie je, ik heb je goed ingeschat.’
‘O, hoe dan?’
‘Jij bent niet van deze tijd. Misschien is deze map toch niet voor jou bestemd, jij bent meer een dromer en een romanticus, terwijl ik mij meer vind in de strijdbaarheid en het geloof in een schaduwzijde van de samenleving.’
‘Die kant heb ik ook hoor, alleen houd ik mij daar nu niet mee bezig. Kom anders over twee maanden terug, dan heb ik meer tijd.’
Zijn schouders hangen, zijn klankbord moet hij voor een ander zien in te ruilen.
‘Ok, ik noteer het even in de map.’
Haarsma loopt langs, ‘Elvis, verpest de laatste maanden niet, je bent juist zo lekker op weg met economie.’
‘Kunt u anders de vraaglijn nog even toelichten?’
‘Wat denk jij nou? Ik sta niet voor niets voor dat bord, dan moet je maar bij de les blijven. Ik heb ook nog een functie elders.’
Dinand noteert haar nummer in de map, ‘wat voor functie zou hij nog meer hebben?’
Ze ziet hem languit op de bank liggen, omringd door stripboeken en half leeggedronken koppen koffie. Kinderen rennen om hem heen, hij roept ze tot de orde maar niemand luistert. Alle vier rennen ze achter elkaar aan, hij probeert boven de stemmen uit te komen maar ze horen hem niet. Hij sleept zich van de bank en volgt ze, ze moeten naar hem luisteren, ze doen de deur open maar als hij aankomt, loopt hij tegen een muur op. Hij neemt even afstand en doet een paar stappen naar achteren, voelt de groeven in de muur en beseft: er heeft nooit een deur gestaan, er is nooit een opening geweest.
Schoorvoetend loopt hij terug naar de bank, als hij er nog staat. Hij haalt adem, als er nog lucht is en slaat de deken om zich heen, als hij nog warmte kan voelen. Hij sluit zijn ogen maar opent ze weer, bang dat het morgen nooit meer licht wordt.
