De bubbel van 1969

‘Als ik alles over zou mogen doen, vanaf de oorsprong, en zelfs het gewurm door het geboortekanaal opnieuw moet doorstaan, dan zou ik zeven keer rond de aarde gaan, mijn minnaressen bij naam noemen onder de gordel van Orion, en maakte ik een pirouette op een Budjonny op weg naar Wenen.’ Haar vader klapt zichzelf op de knie en kijkt zijn vrienden aan.
‘Tja, dat kan nou eenmaal niet.’ Willem wrijft zich achter zijn oor.
‘Nee droogkloot, zo ver was ik ook al.’
Vroeger was alles beter, de mensen zweefden de jaren door. De rokjes wapperden op als de tram klingelde en voorbij reed. Mensen liepen met een los bontje om de kraag van hun lange jassen, die ver tot over de knieën met de klinkers lonkten. De jaren vijftig waren vleugen van hoop, warme chocomelk met anijs brachten het volk in een gezamenlijke vreugde.
Elvis kent de verhalen van haar vader die ze weer overgeleverd kreeg van zijn vader. De betere tijden moet ze als waarheid aannemen, ze heeft geen vergelijkingsmateriaal. Haar vader vergelijkt de pandemie met de jaren zestig. De biertjes klinken en het vuur wakkert aan.
‘Was er toen ook zo’n virus?’
Willem wrijft zich achter zijn andere oor. ‘Dat heb ik dan gemist.’
Haar vader gaat rechtop zitten. ‘Nee Elvis, er was een bubbel, maar een andere dan waar we nu in zitten. Toch denk ik dat de meesten hem als minder positief ervaren en zich eerder opgesloten zien in een bunker.’
‘Anders ik wel,’ Willem trekt er nog eentje open.
‘Ik denk,’ haar vader schuift zijn benen ver uit elkaar, ‘dat wij onszelf overstijgen in onze welvaartsbubbel, het prachtige onderkomen waarin we ons alles kunnen veroorloven, zien we niet meer. We voelen de vreugde niet, we zijn gedegradeerd tot onderkruipsels van het systeem dat ons de afgrond in werpt.’
‘Welk systeem?’
‘Het financiële natuurlijk. Dat wat ons ontbeert is niets meer dan de absolute leegheid. Onze arrogantie de wereld te besturen, ons leven te beheersen heeft het nulniveau bereikt. Ik ben er blij mee, ook ik was mijn kompas kwijt, de wil om anders te kijken is terug. Eigenlijk heeft de pandemie mij gered van het nog dieper wegzinken in een elitaire ongelijkheid waarop de wereld is gestoeld. We zijn nu allemaal gelijk, iedereen kan aan de beurt zijn.’
Willem gaapt. ‘Welke bubbel was er dan in de jaren zestig?’
‘Ken je dat fenomeen niet?’ Haar vader schudt met zijn hoofd alsof er een aardverschuivende gebeurtenis over het hoofd wordt gezien.
‘Welk Menofeen?’ De schoenen van Willem kijken beduusd, ze verstoppen zich onder zijn stoel.
‘In de jaren zestig stond bubbel voor adem, voor licht en lucht. Huizen als bubbels werden ontworpen, lampen in dezelfde vorm hingen in woonkamers, maar de grootste bubbel vormde zich op Hawaï.
Een vulkaanexplosie bracht daar een bubbel van wel drieëntwintig meter hoog. Mensen vonden het een wonder, die immense rode lavabol aan de horizon werd het symbool van kracht en hoop.
‘Die bubbel waar we nu in zitten geeft toch geen kracht en hoop?’
‘Wel als je er anders naar kijkt Elvis, maar dat leer je later als je meer hebt meegemaakt, dan weet je een opening van een zwart gat te onderscheiden.’


Hij staat op en gaat naast haar zitten. Deze avonden zijn goud waard. Bij de vrienden van haar vader aanschuiven en luisteren naar hun verhalen. Kijken hoe ze aangeschoten worden, haar vader die op de gitaar speelt, het geluid van brandend hout, haar moeder die met bitterballen en pelpinda’s langsgaat, het biertje dat zij meedrinkt. Leunend tegen zijn schouder weet ze dat ze die bubbel niet met haar vader kan delen. Eigenlijk begrijpt ze niets van zijn verhaal, een bubbel ervaart zij als fijn samenzijn met iemand op een eiland waar je voor altijd wilt blijven, zoals ze weleens met Stefan heeft.


‘Hoe is de pandemie voor jou?’ Haar vader kijkt haar aan, ze wordt nog net niet dronken van zijn adem.
‘Niet leuk, ik kan nergens heen, alle cafeetjes zijn dicht, ik mag niets. Ik mag niet in groepen lopen of fietsen, in supermarkten word ik ontweken. Als ik per ongeluk kuch, hollen mensen weg. Op school zit ik op de tocht, het is ijskoud, en ik kan me niet concentreren. Docenten lopen met een boog om me heen en worden op een voetstuk geplaatst, alsof wij allemaal ziek zijn en iedereen met opzet willen besmetten. Ik voel me genegeerd, wij doen er nu eenmaal niet toe en niemand neemt ons serieus omdat wij per ongeluk jong zijn en het virus mogelijk overdragen. Nu je het toch vraagt, ik voel me het grootste deel van de dag rot. Ook ik wil zo zitten met mijn vrienden en niet bang zijn op een feestje voor de politie die voor de deur staat, zodat ik weer naar huis moet.’
Ze wordt stevig tegen zijn torso aangedrukt.
‘Waarom feest je dan niet zoals wij doen, rond het kampvuur?’
‘Ik heb meer dan vijf vrienden pap, dan staat de hele tuin vol, feesten doe je met veel.’
‘Ik wist niet dat je je zo eenzaam voelde.’
Willem staat op. ‘Nee natuurlijk niet Bart, jij ligt in die bubbel van je. Ga lekker in je eentje genieten van die mooie crisis waarin jij blijkbaar in een rubber bootje ligt te drijven. Jouw dochter lijdt zich te pletter, maar jij ziet het niet omdat jij een andere waarheid maakt. Mensen sterven, weet je dat? En ik geloof best in die bubbel van 1969 die hoop gaf, maar deze blubberbubbel van jou geeft een andere hoop. Een hoop shit en ellende. Jij leeft in een bubbel die niet de mijne is.’ Waggelend vindt Willem zijn fiets.

‘Ach, hij heeft wel eens vaker een kwade dronk.’
‘Hij is misschien niet dronken, hij ziet het gewoon anders dan jij pap.’ Elvis staat op en zwaait de rest van de vrienden gedag.
‘Klote voor je Elvis, maar houd vol, voordat je het weet pak je weer een lekker festivalletje.’ Een arm jengelt omhoog.
De vrienden zijn leuk maar ze voelen niet wat zij voelt. Ze weten niet hoe mensen naar haar kijken, oude mensen met een angstige blik en alle andere zien haar gewoon niet. Alsof ze nooit heeft bestaan en altijd in een bubbel boven de aarde heeft gezweefd. Misschien is ze een slap aftreksel uit 1969 en spat ze straks als een lavabelletje uit elkaar en zal haar licht nooit voor iemand aan de horizon schijnen.

Foto door Pixabay op Pexels.com