Zijn jas hangt open, het shirt eronder dient een verzoek in, ‘Leave me alone’. De blik van de jongen is strijdbaar, alsof hij een brug heeft gebouwd, met zijn blote handen de metalen constructie heeft gelegd, en op de middenweg zijn huldiging afwacht. Dat lukt natuurlijk niet met zo’n tekst op je borst.
‘Dit is Wassim.’ Van Donselaar staat er onhandig naast, haar handen proberen elkaar te schudden. ‘Wassim komt uit Syrië en wil hier een bestaan opbouwen samen met zijn familie. Willen jullie hem opvangen?’
Zijn uitdagende blik beheerst de ruimte.
‘Kim, mag Wassim naast jou zitten?’
De jongen glimlacht naar haar truitje als hij plaatsneemt. Kim schuift haar stoel op.
‘Wat doe jij nou? Heet jij op deze manier onze nieuwe leerling welkom, door een meter het gangpad in te duiken?’
Haar docent Tekenen loopt bemoedigend op Wassim af en schrijft iets in zijn schrift, ‘Zoo schrij-ven wij wel-kom.’ Zoo praat ze natuurlijk ook tegen haar moeder die niet doof is. Elvis ziet geen menselijke partner naast haar, eerder een hond die ze africht en haar commando’s opvolgt.
‘Ik weet hoe wij ‘welkom’ schrijven, ik spreek goed Nederlands en kan u prima volgen. U hoeft mij niet anders te behandelen dan de rest.’
Van Donselaar snuit haar lege neus. ‘Zo, dat gezegd hebbende gaan we over tot de orde van de dag. Graag zie ik een Escheriaans werk zoals vorige week besproken. Combineer het mathematische aspect met de illusie waar we het over hadden. En omdat de nieuwe meneer niet anders behandeld wil worden, mag hij voor de juiste instructie even meekijken in de aantekeningen van Kim om daarna zelfstandig aan de slag te gaan.’
Wat een manier om die jongen welkom te heten. Ze kan beter lesgeven aan kleuters, alhoewel die haar door hun directheid zouden slopen. ‘Juf stinkt naar konijnenhok.’
Elvis benoemde volgens haar ouders als kind, alles wat ze eigenaardig vond.
‘U heeft een grote neus’, tegen de ober in het Chinese restaurant.
‘Dank je wel dat jij mij ziet. Ik heet Bizi, mijn ouders hebben mij naar hem vernoemd.’ De man wees lachend naar zijn neus.
‘Zij waren blij met mijn neus, zo kon ik het beroep van mijn vader overnemen, dat van kok.’
Vol enthousiasme legde hij haar moeder zijn favoriete gerecht voor.
Elvis weet nog hoe ze haar gezicht onder de kin van de ober stak en schuin omhoog, beide neusgaten inkeek. Zulke grote had ze nog nooit gezien. De neus besloeg minstens een kwart van zijn gezicht. Het was een wonderlijke ontdekking vanuit dit gezichtspunt.
Haar moeder trok haar terug in de stoel en draaide zich weer naar de ober, die onverschrokken met zijn uitleg verder ging. En weer stak Elvis haar hoofd onder de neus. Een wereld van haartjes openbaarde zich, vrouwtjes in snotkarretjes reden door de neusgatenpoort en baanden zich een weg door het Harenbos. Toen een vrouwtje uit haar karretje dreigde te vallen, bedacht Elvis zich geen moment. Ze boorde haar vinger diep de neus in. De man greep naar zijn hoofd en liet de menukaart vallen.
Elvis werd met harde hand in de stoel teruggeduwd, ze weet nog dat haar vader haar verdedigde, want zo waren kinderen nu eenmaal.
‘Dit betekent iets anders Bart Hammers, dit doen andere kinderen niet.’
Haar vader zei niet te weten of andere kinderen in neusgaten zaten.
‘Dit signaal mogen we niet negeren, dit is buitensporig gedrag. Wat betekent het?’
Ze trok de kroepoek uit Elvis’ hand, de bewegende wenkbrauwen van haar moeder vertelden veel, Elvis heeft er weinig van onthouden.
‘Els, het betekent niets, Elvis gaat op ontdekkingstocht. Dat hoort bij haar leeftijd.’
Haar vader smokkelde kroepoek onder tafel haar kant op, en na een lang stilzwijgen werd de specialiteit op een serveerwagen binnengereden. Met uiterste voorzichtigheid nam haar moeder de eerste hap.
‘Voor straf word ik vergiftigd, let maar op, Aziatische mensen hebben zo hun eigen praktijken, vooral Chinezen. Je weet niet wat er zich achter die ogen afspeelt. Ze lachen, maar smeren intussen mijn Pekingeend met natriumnitraat in.’
De eend werd in kleine hapjes gegeten. Elvis moest ook een paar stukken eten.
‘Waar is dat nou goed voor?’ Haar vader veegde zijn mond af en smeet het servet op tafel.
‘Jij ook Bart,’ haar moeder propte een vork in zijn mond, ‘als we door een eend sterven, dan gaan we allemaal.’
‘Moet Elvis de dupe worden van jouw kronkel?’
‘Als ze niet als een torpedo haar vinger in die man zijn neus had gestopt, was ik nu nog zeker van ons bestaan.’
Het gerecht werd steeds behoedzamer op de tong gelegd. ‘When you are in Japan, never trust a Chinese man.’
‘Els, we zitten in ons eigen land, dus er is niets aan de hand.’
‘Gaan we nou de hele avond aan de rijmelarij?’
Haar vader gaf Elvis een knipoog en wenkte de man.
‘Doe mij er maar een biertje bij.’
De man snelde weg met zijn dienblad, Elvis zag hoe hij haar ontweek. Hij was natuurlijk bang geworden door haar ontdekking. Niemand wist dat een verborgen wereld de omvang van zijn neus in stand hield. Hij verloor onderweg zijn koksmuts en stopte zijn neus erin.
De jongen loopt op haar af. ‘Ik ben Wassim.’
Had ze naar hem gestaard toen ze met haar gedachten in een Chinese neus zat?
‘En jij?’
‘Ik niet.’
Ze beet op haar tong. ‘Ik ben Elvis.’
‘Weet je wat mijn naam betekent?’
Waarom moet ze een gesprek beginnen waar ze niet om vraagt?
‘Bange wezel.’
‘Wat is een wezel?’
‘Een soort muis in de vorm van een teckel.’
‘Een teckel? Wat is dat?’
Hij kan nog wel wat taallessen gebruiken.
‘Ik ben helemaal niet bang.’
Elvis tikt op zijn shirt. ‘O nee? Zo maak je geen vrienden Wassim.’
Hij kijkt naar zijn borst. ‘O, dat? Dat is maar een zin.’
‘Het betekent toch iets?’
Wassim haalt zijn schouders op. De bruggenbouwer laat de ijzeren constructie dalen. ‘Weet jij wat mijn naam betekent?’
Azijnzeiker, koningskind, bakkersjong, poetsmaniak, wat kan het haar schelen?
‘Aantrekkelijk.’
Komt hij nou helemaal naar haar toegelopen om zichzelf te verrijken?
‘Dat is dan mooi, ik ga.’
‘En wat betekent jouw naam?’
‘Mijn naam betekent niets.’
‘Niets?’
‘Het zijn letters zonder inhoud, net zoals de zin op jouw shirt.’
Ze loopt naar haar fiets. Als hij zich niet groter voordoet dan hij is, maakt hij misschien ooit zijn naam waar. Tot die tijd moet hij weten dat alles een betekenis heeft, een zwijgende moeder, de neus van een Chinees, woorden op een shirt, een klas die afstand houdt.
Ze hoort haar naam. ‘Elle-vis, ik weet het, jij bent een aparte vis!’
De bliksem geeft zijn lichtstraal, het fietspad regent plassen. Betekenisvoller kan de dag niet eindigen.
