Het interesseert Elvis niet wat de rest van haar vindt. De meiden uit haar klas, de bitches, de nerds, de paardenmeisjes, de dellen, ze worden allemaal in een hokje gepropt. Zij wil niet in een hok passen, ze is geen konijn. Een persoon is veel aantrekkelijker als hij nergens bij hoort en zijn intrek op een open veld neemt, de volgepropte hokken achter zich latend. Volgens haar vader ontkomt ze er niet aan, de natuur van de mens dwingt ons er nu eenmaal toe om zo overzicht te houden op de mensenmassa. Heeft zij ook zo’n oordelend oog? Ze probeert het in ieder geval te ontwijken.
De grijze jas van imitatiebont kleurt mooi bij haar ogen. Zij hoopt ook op een plek in het veld maar anderen hebben daar vast een andere mening over. Ze ritst de cognackleurige laarzen dicht. Zo is ze een nerd als ze boven een zeven scoort en een bitch als ze voor haar mening uitkomt. Toch voelt ze zich geliefd. Jongens zien haar graag en slechts een kleine groep meisjes stoort zich eraan. De meesten mogen haar, op ieder feestje is ze welkom. De laatste tijd slaat ze ze over, sinds mensen kotsend om haar nek hangen, vindt ze er weinig meer aan. Watjes zijn het, zij kan echt zoveel beter tegen drank dan al die brallers om haar heen.
De laatste keer kon ze Daan naar huis slepen, ze had om de vijf meter de neiging haar op straat te laten liggen. ‘Nee, je mag ze niet bellen, mijn vader is niet van het lachgas.’ Er viel weinig te lachen, als een jager trok ze aan de poten van het kapotgeschoten wild, de weg naar huis met een manke ree was lang en haar rokje veel te kort. Ze bibberde haar legging uit. Af en toe werden ze giebelend ingehaald door een stel paardenmeisjes of stopte er een auto met een eenzame man. Nooit stoppen voor een auto met een enkele zichtbare hand aan het stuur, je weet maar nooit waar die andere zich ophoudt. Als kind zag ze een piraat met een haak aan de andere arm voor zich, rustend op zijn schoot. Later begreep ze haar vaders woorden beter, viezeriken waren het.
Het gewicht van haar vriendin in benevelde toestand was verre van ideaal maar ze weigerde om in te stappen bij mannen die ze niet kende. Zelfs de Audi van Hugo uit 6 VWO liet ze voorbij gaan, ook hij reed met een hand aan het stuur. Terwijl hij het raampje liet zakken, zat zijn tweede hand aan een blikje bier vast. ‘Stom rijkeluisjoch.’
Slingerend reed hij de straat door en sleurde op de hoek een afvalcontainer mee. Het had nogal wat zwervend afval tot gevolg, een man aan de overkant schoof zijn raam open: ‘Hee, raap die kliko eens van de weg!’ Ze keek nog even om zich heen. ‘Ja, jij, met die dronken temeier naast je.’
Zijn gouden voortand weerkaatste in het schijnsel van de lantaarnpaal. Hij sloot zijn raam en draaide een shaggie, zijn blik volgde haar nauwlettend.
‘Botte bouwvakker.’ Elvis liep door en zette Daan in een portiek even verderop.
‘Laat me niet alleen Elvis.’ Ze kroop tegen een bloempot aan en hapte in de bladeren.
Elvis keek om de hoek van de straat, de kliko lag nog op de weg, de deur van de bouwvakker ging open. Een rolstoel reed naar buiten, de man stuurde richting de afvalcontainer en prikte met een grijper de troep op. Het was een akelig gezicht om de vloekende man te zien worstelen, misschien had hij ooit een bedrijfsongeval gehad en was hij dagen later in een diepe put gevonden. De weerkaatsing van zijn gouden tand in het zonlicht was vast zijn redding geweest. Aarzelend bleef ze staan, ze moest kiezen tussen een man in een rolstoel en een plantetende vriendin.
Daan hing voorovergebogen. ‘Volgens mij is dit een hennepplant, ik voel me opeens nog veel beroerder.
Elvis rook genoeg, dit was geen lavendelplantje. ‘Waarom eet je van een plant? Je bent toch niet het debiele zusje van een cavia?’
Ze hees Daan op die begon te huilen. ‘Ik een debiel, hoe kun je dat nou zeggen?’
Het gehuil echode in de portiek. Een man deed open, een urinelucht gierde het huis uit. ‘Wat is hier aan de hand, mijn portiek uit!’
Dat moest wel een junk zijn. Zijn ene voortand kleurde geel. Daan kroop uit haar foetushouding en leunde tegen haar schouder. Het leek erop dat ze haar eigen gewicht kon dragen.
De terugweg was lang, ze doolden door straten met achter enkele ramen een schijnsel dat de route aangaf. ‘Elvis je mag het niet vertellen hoor, mijn vader heeft een hekel aan drugs.’
‘Wie kauwt er dan ook op een weedplant?’
‘Dat ging per ongeluk.’
‘Waarom kauw je op een plant?’
‘Je zegt het zelf, ik ben vast niet helemaal goed.’
Het zelfmedelijden trok de straat door. Ze sleepte haar vriendin het laatste stuk de stoeptegels over, als een peuter slofte ze naar haar voordeur. ‘Kun je me naar mijn slaapkamer helpen?’
‘Nee, je slaapt maar op de bank, ik ga naar huis.’
Elvis duwde de sleutel in het slot maar de deur ging als vanzelf open. Daar stond Daans vader, zijn navel piepte onder zijn geruite pyjamajasje vandaan. ‘Zo, waar komen wij nou helemaal vandaan?’
Haar vriendin ging rechtop staan, als een soldaat die zijn korporaal groet.
‘Daan heeft een verkeerde kippenpoot gegeten op het feestje van Daniel.’
‘Kip?’ Zijn navel hipte even op. ‘Welk feestje?’
Haar vriendin liep naar binnen en schudde druk met haar hoofd achter de ruitjesrug.
‘Een verjaardag, gewoon met kip en cola.’
‘Aha, zo’n verjaardag. Met slingers en ballonnen en de taart van tante To. Nou vooruit Elvis, ik vind het een mooi verhaal. Hebben jullie nog ergens een zakdoek gelegd en weer gevonden? Nee, hè, dat dacht ik al. Volgens mij hebben jullie er nog nooit een gezien, een echte, die van katoen. Nou, als jullie maar hebben genoten. En gelachen, want dat is belangrijk.’
Ze wilde nog iets zeggen maar de ruitenpyjama sloot de deur.
‘Raar burgerlijk mannetje,’ Elvis keek omhoog na geklop op een ruit. Daar stond haar vriendin. Ze opende het raam en trok haar hoofd naar links en haar mond scheef, de tong gleed langs haar mondhoek. Ze maakte een piepend en knorrend geluid, terwijl haar neus de lucht insnoof. Haar nagels krasten tegen het glas.
Elvis’ lach galmde de straat over. Niets was zaligmakender voor een cavia, dan terug te zijn in zijn eigen hok.
